Over bioveiligheid in de pluimveeproductie

Over bioveiligheid in de pluimveeproductie

Wat is bioveiligheid?

Bioveiligheid op een pluimveebedrijf omvat alle maatregelen die genomen worden om het risico op insleep en verspreiding van ziektekiemen te minimaliseren en zodoende het pluimvee en uw bedrijf gezond te houden. Door het nemen van deze bioveiligheidsmaatregelen en het uitvoeren van een efficiënt management tracht men de dieren op het bedrijf zo goed mogelijk te vrijwaren van zowel endemische als epidemische ziekten (Dewulf en Van Immerseel, 2018).

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de externe en de interne bioveiligheid. 

De externe bioveiligheid richt zich op de contactpunten van het bedrijf met de buitenwereld en probeert te voorkomen dat ziekteverwekkers uw bedrijf binnenkomen of buitengaan. Dit geldt zowel voor de exotische ziekten, die normaal niet in een land voorkomen, als voor de endemische ziekten, die algemeen voorkomen binnen een land en afwezig kunnen zijn op een specifiek bedrijf maar niet op een ander bedrijf in hetzelfde land (Ribbens et al., 2008). Alle maatregelen die genomen worden om de spreiding binnenin een bedrijf tegen te gaan, vallen onder de noemer van interne bioveiligheid (Laanen et al., 2010; Anonymous, 2010).

Waarom bioveiligheid?

De pluimveesector is door de jaren heen geëvolueerd van een kleinschalige naar een industriële veeteelt waarbij er gestreefd wordt naar een doorgedreven productie door optimalisatie van onderdelen zoals de voeding en genetica (Vaillancourt en Carver, 1998; Graham et al., 2008; Butcher en Miles, 2012). Deze hoge productiviteit zorgt er echter voor dat iedere ziekte-uitbraak meteen een belangrijke impact heeft op het bedrijf waar de ziekte is uitgebroken, maar ook op de pluimveesector in het algemeen. Dit alles kan het ondernemen van belangrijke bioveiligheidsmaatregelen alleen maar aanmoedigen (Butcher en Miles, 2012).

Het hoofddoel van het ondernemen van bioveiligheidsmaatregelen is om de infectiedruk op een bedrijf steeds zo laag mogelijk te houden. Door een verlaging van de algemene infectiedruk wordt het immuunsysteem van een dier minder belast, met een kleinere kans tot ziektedoorbraak als gevolg en zo ook een beter dierenwelzijn.

Door de potentiële risico’s op een ziekte-uitbraak te doen dalen op basis van gerealiseerde bioveiligheidsmaatregelen kunnen ook andere gunstige consequenties voor uw bedrijf vastgesteld worden. Zo werd er geconstateerd in meerdere studies bij varkens, maar dit kan zeker ook doorgetrokken worden naar de pluimvee-industrie, dat bioveiligheid een positieve associatie vertoont met de productieresultaten (zoals bijvoorbeeld de dagelijkse groei) en de rendabiliteit van een bedrijf en dat het antibioticumgebruik van een varkenshouder sterk gereduceerd kan worden indien verschillende bioveiligheidsmaatregelen geïmplementeerd worden in het productieproces (Tablante, 2008; Laanen et al., 2011; Corrégé et al., 2012; Siekkinen et al., 2012 Laanen et al., 2013; Postma, 2016a; Postma et al., 2016b; Postma et al., 2016c; Postma et al., 2016d). Bovendien zal een afname van het antibioticumgebruik binnen de dierlijke productie zorgen voor een verminderde ontwikkeling van antibioticumresistentie en dit komt ons allemaal ten goede (Angulo, 2004; Chantziaras et al., 2014).

Ziektetransmissieroutes

Binnen het geheel van ziekte-overdracht zijn niet alle transmissieroutes van even groot belang. Het is dan ook niet eenvoudig om de verschillende routes die pathogenen kunnen volgen te rangschikken volgens relevantie. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van de grote variatie die er bestaat onder de pathogene kiemen aangaande hun adaptatievermogen om een levend wezen te infecteren, zoals bijvoorbeeld hun overlevingskans in de omgeving. Hieruit volgt dat niet alle bioveiligheidsmaatregelen evenveel bijdragen in de preventie van specifieke infectieuze pluimveeziekten (Gelaude et al., 2014; Van Meirhaeghe et al., 2018).

Direct contact tussen dieren wordt beschouwd als de belangrijkste transmissieweg van infectieuze kiemen. Er zal dus vaak meer aandacht besteed worden aan de bioveiligheidsmaatregelen met betrekking tot het vermijden van direct contact tussen dieren dan aan de maatregelen die getroffen worden om indirecte overdracht via bijvoorbeeld werkmateriaal of personen te verhinderen (Amass, 2003; Pritchard et al., 2005; Amass en Baysinger, 2006).

Een aanvullende maar niet onbelangrijke factor hierop is de frequentie waaraan een pathogeen de kans krijgt om via een specifieke weg een dierlijke populatie binnen te dringen. Zo kan een minder cruciale transmissieweg toch erg belangrijk worden wanneer deze meerdere keren een ingang kan betekenen voor infectieuze kiemen (Fèvre et al., 2006; Laanen et al., 2013).

Om het gecombineerde risico (kans op transmissie x frequentie) te berekenen kan gebruik gemaakt worden van volgende formule:

P = 1-(1-p)n

met p = de kans op ziektetransmissie per event, n = het aantal events en P = gecombineerde risico (probabiliteit).

Voorbeeld

Als u ervan uitgaat dat een bepaalde transmissieroutes slechts één kans op 1000 (= 0,1%) heeft om ook effectief de ziekte over te dragen en je weet ook dat deze route 50 keer per jaar optreedt (vb. wekelijkse activiteit), dan is de kans op ziekteoverdracht op het einde van het jaar = 1-(1-0,001)50 = 4,88% (Dewulf, 2017).

De kans op ziekteoverdracht via een specifieke transmissieroute die een kans heeft van 1 op 50 (= 2%) om de ziekte over te brengen, maar die slechts twee keer per jaar optreedt, is daarentegen 1-[(1-0,02)²] = 3,96%.

(Laanen et al., 2010)

U moet u er dus sterk van bewust zijn dat iedere, ook de minder belangrijke, transmissieroute een potentieel risico kan vormen voor de insleep en spreiding van een infectieuze ziekte en dat daarom waakzaamheid op alle bioveiligheidsniveaus steeds heel belangrijk zal zijn voor het bedrijf.

Onderstaande figuur illustreert het relatief belang van de verschillende transmissieroutes van pathogenen tussen bedrijven (Laanen et al., 2010).

Rangschikking van enkele transmissieroutes naar risico

Externe bioveiligheid

Aankoop van eendagskuikens

Ziektetransmissie van dier naar dier

Direct contact tussen geïnfecteerde en gevoelige dieren is de meest efficiënte manier om een ziektekiem over te brengen (Martin et al., 1987; Amass en Baysinger, 2006; Lister, 2008). Geïnfecteerde kippen scheiden pathogenen uit via allerhande excreties en secreties, waaronder speeksel of mest. Wanneer gevoelig pluimvee in contact komt met geïnfecteerde dieren of met één van deze excreties/secreties dan kan de ziekteverwekker gemakkelijk overgedragen worden van het ene naar het andere dier. Een ziekte kan op die manier snel spreiden doorheen een welbepaalde kippenstal (Carey et al., 2005; Graham et al., 2008; Lister, 2008; Dewulf, 2014). Een voorbeeld hiervan is de overdracht van Campylobacter spp. Deze bacterie zal snel spreiden binnen een pluimveepopulatie door mestverontreiniging van de drinkwatervoorzieningen en coprofagie (het eten van feces) (Graham et al., 2008; Lister, 2008). Een infectieuze kiem kan verder ook doorgegeven worden via het ei. Deze transmissieweg van pathogenen omvat zowel de transovariële overdracht (van hen naar ei) als de overdracht via gecontamineerde eierschalen in de broeierij (Carey et al., 2005. Lister, 2008).

Frequentie van binnenbrengen dieren zo laag mogelijk houden

De frequentie waarmee kippen worden aangevoerd en het aantal dieren die daarbij telkens binnengebracht worden, spelen beide een aanzienlijke rol bij de ziekteoverdracht door de efficiënte transmissie van pathogenen via direct diercontact. Hoe meer dieren er worden aangebracht, hoe groter het risico op insleep van ziekten (Jeffrey, 1997; Fèvre et al., 2006; Sims, 2008; Laanen et al., 2013).

Transporten en ziekteverspreiding

Transportwagens rijden van bedrijf tot bedrijf en vormen zo een groot risico voor het spreiden van ziektekiemen (Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Verschillende epidemiologische studies hebben aangetoond dat transport wel degelijk een grote rol kan spelen in het introduceren van bepaalde infectieuze kiemen op een bedrijf (Rajkowski et al., 1998; Fritzemeier et al., 2000; Hege et al., 2002). Pluimvee zou enkel vervoerd mogen worden door transportwagens die heel grondig gereinigd en gedesinfecteerd zijn. Daarbij moeten alle dode dieren en alle mest geëlimineerd worden uit het vervoermiddel (Carey, 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014; Dewulf, 2014). Het wordt verder ook aangeraden om de banden van de transportwagen te reinigen en te desinfecteren vooraleer het bedrijf te betreden (Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Een cruciaal punt binnen de spreiding van infectieuze ziekten via dierlijk transport is het reinigen en ontsmetten tussen de verschillende transporten van pluimvee afkomstig van andere bedrijven, bijvoorbeeld na het uitladen van de kippen op het bedrijf (ééndagskuikens) of aan het slachthuis (slachtrijpe vleeskippen). Als dit niet grondig uitgevoerd wordt, vormt dit een groot risico voor overdracht van infectieuze kiemen aangezien verschillende pluimveepopulaties via transport indirect in contact staan met elkaar (Rajkowski et al., 1998; Amass, 2005b; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014). Een hogere bioveiligheidsstatus op een pluimveebedrijf kan gegarandeerd worden als transportwagens niet meer dan één bedrijf per dag bezoeken en als deze voertuigen enkel worden ingezet voor hetzelfde doeleinde (Van Steenwinkel et al., 2011).

Aantal oorsprongbedrijven beperken

Om het risico op insleep van bepaalde infectieuze ziekten te beperken, wordt er aangeraden dieren aan te kopen van een zo minimaal aantal oorsprongsbedrijven (Nespeca et al., 1997; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014). Door alle stallen van het bedrijf te bevolken met dieren afkomstig uit dezelfde broeierij en afkomstig van dezelfde moederdieren, kan er een homogene kippenpopulatie gecreëerd worden (Gelaude et al., 2014). Verschillende studies hebben aangetoond dat het aanvoeren van dieren vanuit meer dan één bedrijf een grotere bedreiging vormt voor de aanwezige populatie en hun gezondheid op het bedrijf (Hege et al., 2002; Lo Fo Wong, 2004).

Oorsprongbedrijven met een hogere sanitaire status

Aangevoerde dieren moeten steeds afkomstig zijn van een bedrijf met een gelijke of hogere sanitaire gezondheidsstatus (Pritchard et al., 2005; Kirwan, 2008; Lister, 2008; Dewulf, 2014). Aangezien elk pluimveebedrijf een eigen management hanteert en dus de focus legt op welbepaalde bioveiligheidsmaatregelen, kan deze sanitaire status erg verschillen van bedrijf tot bedrijf (Sims, 2008). Eéndagskuikens kunnen zowel besmet worden met pathogenen tijdens hun verblijf in de broeierij als door verticale overdracht via hun ontwikkeling in het ei (van hen naar kuiken) (Carey, 2005; Lister, 2008). Hierdoor is een hogere of gelijke sanitaire gezondheidsstatus in het vermeerderingsbedrijf of in de broeierij van aanzienlijk belang om insleep en verspreiding van infectieuze ziektekiemen op het bedrijf met vleeskippen via deze transmissiewegen te voorkomen (Sims, 2008).

Aankoop van leghennen

Aantal oorsprongbedrijven beperken

Om het risico op insleep van bepaalde infectieuze ziekten te beperken, wordt er aangeraden dieren aan te kopen van een zo minimaal aantal oorsprongsbedrijven (Nespeca et al., 1997; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014). Door alle stallen van het bedrijf te bevolken met dieren afkomstig uit dezelfde broeierij en afkomstig van dezelfde moederdieren, kan er een homogene kippenpopulatie gecreëerd worden (Gelaude et al., 2014). Verschillende studies hebben aangetoond dat het aanvoeren van dieren vanuit meer dan één bedrijf een grotere bedreiging vormt voor de aanwezige populatie en hun gezondheid op het bedrijf (Hege et al., 2002; Lo Fo Wong, 2004). Wanneer jonge hennen grootgebracht worden op verschillende locaties en ze blootgesteld zijn aan een infectie, kunnen ze drager worden van ziekten die niet aanwezig zijn op het leghennenbedrijf. Op deze manier kunnen nieuwe ziekteverwekkers geïntroduceerd worden op het leghennenbedrijf.

Transporten en ziekteverspreiding

Transportwagens rijden van bedrijf tot bedrijf en vormen zo een groot risico voor het spreiden van ziektekiemen (Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Verschillende epidemiologische studies hebben aangetoond dat transport wel degelijk een grote rol kan spelen in het introduceren van bepaalde infectieuze kiemen op een bedrijf (Rajkowski et al., 1998; Fritzemeier et al., 2000; Hege et al., 2002). Pluimvee zou enkel vervoerd mogen worden door transportwagens die heel grondig gereinigd en gedesinfecteerd zijn. Daarbij moeten alle dode dieren en alle mest geëlimineerd worden uit het vervoermiddel (Carey, 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014; Dewulf, 2014). Het wordt verder ook aangeraden om de banden van de transportwagen te reinigen en te desinfecteren vooraleer het bedrijf te betreden (Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Een cruciaal punt binnen de spreiding van infectieuze ziekten via dierlijk transport is het reinigen en ontsmetten tussen de verschillende transporten van pluimvee afkomstig van andere bedrijven, bijvoorbeeld na het uitladen van de kippen op het bedrijf (ééndagskuikens) of aan het slachthuis (slachtrijpe vleeskippen). Als dit niet grondig uitgevoerd wordt, vormt dit een groot risico voor overdracht van infectieuze kiemen aangezien verschillende pluimveepopulaties via transport indirect in contact staan met elkaar (Rajkowski et al., 1998; Amass, 2005b; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014). Een hogere bioveiligheidsstatus op een pluimveebedrijf kan gegarandeerd worden als transportwagens niet meer dan één bedrijf per dag bezoeken en als deze voertuigen enkel worden ingezet voor hetzelfde doeleinde (Van Steenwinkel et al., 2011).

Oorsprongbedrijven met een hogere sanitaire status

Aangevoerde dieren moeten steeds afkomstig zijn van een bedrijf met een gelijke of hogere sanitaire gezondheidsstatus (Pritchard et al., 2005; Kirwan, 2008; Lister, 2008; Dewulf, 2014). Aangezien elk pluimveebedrijf een eigen management hanteert en dus de focus legt op welbepaalde bioveiligheidsmaatregelen, kan deze sanitaire status erg verschillen van bedrijf tot bedrijf (Sims, 2008).

Verschillende leeftijden op het bedrijf

Op sommige bedrijven worden leghennen gehouden van een verschillende leeftijd. Echter men moet proberen één leeftijd aan te houden en het all-in/all-out principe te respecteren. Oudere dieren kunnen asymptomatische drager zijn van ziekteverwekkers zoals Salmonella, Gumboro, Mycoplasma, Newcastle en Infectieuze bronchitis virus, en op deze manier jongere dieren infecteren die nog geen weerstand hebben opgebouwd tegenover deze ziekteverwekkers (Nespeca et al., 1997; East et al., 2006; East, 2007; De Gussem et al., 2013). Het binnenbrengen van nieuwe dieren, bijvoorbeeld in het geval van spiken (=het introduceren van nieuwe mannelijke dieren in de groep), houdt verband met een hoog bioveiligheidsrisico (Jones, 2009; Woodger en Wirral, 2009; Ssematimba et al., 2013; De Gussem et al., 2013).

Oudere dieren die geïnfecteerd zijn met bijvoorbeeld Mycoplasma of Salmonella, kunnen deze ziekteverwekkers verspreiden naar een groep met jongere dieren, waardoor de ziekteverwekkers aanwezig blijven op het bedrijf. Gewoonlijk zijn bedrijven die vervangingshennen produceren en leghennenbedrijven niet op eenzelfde locatie gelegen. Men moet er bedacht op zijn om geen ziekte te introduceren op de leghennensite. Als algemene regel geldt dat er voor transport moet gecontroleerd worden op Salmonella en Mycoplasma, maar ook op interne en externe parasieten. Indien nodig moeten de dieren behandeld worden voor ze naar het leghennenbedrijf gebracht worden. De transportkratten en -containers moeten gereinigd en ontsmet worden. Een periode van leegstand tussen opeenvolgende productierondes wordt aangeraden om de stallen te kunnen reinigen en ontsmetten. Dit kan enkel efficiënt gebeuren wanneer alle stallen op eenzelfde tijdstip leeg zijn.

Productieperiode

Na een eerste productieperiode worden leghennen bij voorkeur geslacht en niet aangehouden voor een tweede productieronde. Studies hebben aangetoond dat stress, veroorzaakt door een te hoge besmettingsdichtheid, ruien veroorzaakt, terwijl warmte immunosuppressie kan veroorzaken wat de verspreiding en persistentie van Salmonella binnen een groep kan vereenvoudigen (Holt en Porter, 1992; Holt, 1995; Holt et al., 1998; Garber et al., 2003; Van Hoorebeke et al., 2012, Sasaki et al., 2012).

Afvoer van levende dieren

Transport en ziekteverspreiding

Transportwagens rijden van bedrijf tot bedrijf en vormen zo een groot risico voor het spreiden van ziektekiemen (Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Verschillende epidemiologische studies hebben aangetoond dat transport wel degelijk een grote rol kan spelen in het introduceren van bepaalde infectieuze kiemen op een bedrijf (Rajkowski et al., 1998; Fritzemeier et al., 2000; Hege et al., 2002). Pluimvee zou enkel vervoerd mogen worden door transportwagens die heel grondig gereinigd en gedesinfecteerd zijn. Daarbij moeten alle dode dieren en alle mest geëlimineerd worden uit het vervoermiddel (Carey, 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014; Dewulf, 2014). Het wordt verder ook aangeraden om de banden van de transportwagen te reinigen en te desinfecteren vooraleer het bedrijf te betreden (Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Een cruciaal punt binnen de spreiding van infectieuze ziekten via dierlijk transport is het reinigen en ontsmetten tussen de verschillende transporten van pluimvee afkomstig van andere bedrijven, bijvoorbeeld na het uitladen van de kippen op het bedrijf (ééndagskuikens) of aan het slachthuis (slachtrijpe vleeskippen). Als dit niet grondig uitgevoerd wordt, vormt dit een groot risico voor overdracht van infectieuze kiemen aangezien verschillende pluimveepopulaties via transport indirect in contact staan met elkaar (Rajkowski et al., 1998; Amass, 2005b; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014). Een hogere bioveiligheidsgraad op een pluimveebedrijf kan gegarandeerd worden als transportwagens niets meer dan één bedrijf per dag bezoeken en als deze voertuigen enkel worden ingezet voor hetzelfde doeleinde (Van Steenwinkel et al., 2011).

Ziekteoverdracht tussen mens en dier

Het is algemeen geweten dat infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van mens naar dier en omgekeerd of dat een mens infectieuze kiemen kan overdragen van dier naar dier. Juist om deze reden moet het aantal bezoekers op een bedrijf of in een stal tot een minimum beperkt worden en moet het een doel zijn personen zo ver mogelijk van de dieren weg te houden (Carey, 2005; Lister, 2008). Iedere keer dat een vrachtwagenchauffeur of personen van de vangploeg het bedrijf en de stallen betreden, vormt dit een reëel risico op insleep van infectieuze kiemen (Berndtson et al., 1996; Hald et al., 2000; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Een mens kan zowel dienen als mechanische of als biologische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten (Amass, 2005b; Lister, 2008). Bezoekers hebben een belangrijke rol gespeeld bij onder andere de verspreiding van Aviaire Influenza in 2003 (Thomas et al., 2005; Vieira et al., 2009).

Personen kunnen als mechanische vector (bijvoorbeeld meedragen van feces op laarzen) fungeren als zij in contact zijn gekomen met geïnfecteerde dieren en vervolgens zonder maatregelen naar gevoelige dieren zijn overgegaan (Lister, 2008). Biologische transmissie kan bestaan bij kiemen die zowel mens als pluimvee kunnen infecteren, zoals het Aviaire Influenza virus en Salmonella spp. (Grunkemeyer, 2011).

Het is erg belangrijk dat zoveel mogelijk contact vermeden wordt met personen die in aanraking komen met bedrijfsvreemd pluimvee (Berndtson et al., 1996; Van Steenwinkel et al., 2011). Uit een studie (Van Steenwinkel et al., 2011) is gebleken dat er frequent contact bestaat tussen industriële pluimveebedrijven en hobby pluimveebedrijven. Hobby pluimveehouders komen herhaaldelijk op industriële bedrijven om eieren of dieren aan te kopen. Dit brengt grote risico’s met zich mee omdat het bioveiligheidsniveau van hobby pluimveebedrijven vaak heel wat lager ligt dan deze van de industriële bedrijven.

Bedrijfskledij

Aangezien de mens dienst kan doen als mechanische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten, wordt er geadviseerd specifieke bioveiligheidsmaatregelen te treffen bij het betreden van een bedrijf (Lister, 2008; Anonymous, 2010).

Wanneer de pluimveehouder of andere bezoekers de stal betreden, is het te allen tijde noodzakelijk schone, bedrijfseigen kledij en laarzen aan te trekken om insleep van infectieuze kiemen via achtergebleven excreta of secreta van andere dieren te voorkomen (Nespeca et al., 1997; Lister, 2008; McDowell et al., 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Uitladen van kippen

Er bestaat een aanzienlijk risico op insleep van infectieuze ziekten op een pluimveebedrijf door het binnenkomen van de vangploeg en hun materiaal (Berndtson et al., 1996; Hald et al., 2000; Slader et al., 2002; Lister, 2008; McDowell et al., 2008). De kratten waarin de slachtrijpe kippen worden vervoerd, werden al meerdere keren in verband gebracht met de insleep van infectieuze kiemen op een bedrijf (Slader et al., 2002; Lister, 2008; McDowell et al., 2008).Om deze reden wordt er aangeraden het uitladen van de pluimveestal in zo weinig mogelijk stappen te laten verlopen (liefst een complete stal in één dag) en bedrijfseigen kledij te voorzien voor de gehele vangploeg (Berndtson et al., 1996; McDowell et al., 2008; Sims, 2008). Verder is het belangrijk dat de transportkratten grondig worden gereinigd en gedesinfecteerd vooraleer ze binnengebracht worden op het bedrijf. In een onderzoek naar overdracht van Salmonella en Campylobacter via transport werd er vastgesteld dat vele transportkratten regelmatig worden hergebruikt tussen verschillende bedrijven en dat de kratten niet altijd voldoende grondig worden gereinigd en gedesinfecteerd (Slader et al., 2002).

Voeder- en watertoevoer

Principe van de vuile en schone weg

Op een pluimveebedrijf is het belangrijk om een duidelijke scheiding te maken tussen het schone gedeelte van het bedrijf en het vuile gedeelte (Carey, 2005; Al-Saffar et al., 2006; Ssematimba et al., 2013). Pluimveetransportwagens staan constant in contact met andere bedrijven en slachthuizen waardoor deze een reëel risico vormen voor insleep van ziekten (Amass, 2005b; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Al het aan- en afvoerend verkeer wordt dus best steeds via de vuile weg geleid, terwijl de schone weg gehouden wordt voor alle interne bewegingen op het pluimveebedrijf (Pritchard et al., 2005; Al-Saffar et al., 2006).

Enkel het vuile gedeelte van het bedrijf mag relatief gemakkelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, leveranciers of afnemers. Het ophalen van kadavers hoort ook thuis op dit vuile gedeelte en al het gebruikte materiaal op deze plaats mag pas terugkeren naar het schone gedeelte na grondige reiniging en desinfectie (Pritchard et al., 2005; Al-Saffar et al., 2006). Afvoer van mest wordt evenzeer steeds uitgevoerd via de vuile weg en hierbij wordt geadviseerd om gebruik te maken van bedrijfseigen materiaal. Zo wordt er vermeden dat uw eigen bedrijf besmet geraakt door materiaal die kort voordien in contact geweest is met mest van andere bedrijven (Pritchard et al., 2005).

Indien afvoer van mest niet mogelijk is via de vuile weg dan is het noodzakelijk om alle onderdelen van het bedrijfsterrein die bevuild zijn geraakt gedurende het leeghalen van de stal mee te reinigen en ontsmetten wanneer de stallen worden gereinigd.

Ziekteoverdracht tussen mens en dier

Het is algemeen geweten dat infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van mens naar dier en omgekeerd. Juist om deze reden moet het aantal bezoekers op een bedrijf of in een stal tot een minimum beperkt worden en behoort het een doel te zijn personen zo ver mogelijk van de dieren weg te houden (Carey, 2005; Lister, 2008). Elke keer dat een vrachtwagenchauffeur of personen van de vangploeg het bedrijf en de stallen betreden, vormt dit een reëel risico op insleep van infectieuze kiemen (Berndtson et al., 1996; Hald et al., 2000; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Een mens kan zowel dienen als mechanische of als biologische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten (Amass, 2005b; Lister, 2008). Bezoekers hebben een belangrijke rol gespeeld bij onder andere de verspreiding van Aviaire Influenza in 2003 (Thomas et al., 2005; Vieira et al., 2009).

Personen kunnen als mechanische vector (bijvoorbeeld meedragen van feces op laarzen) fungeren als zij in contact zijn geweest met geïnfecteerde dieren en vervolgens zonder maatregelen te nemen naar gevoelige dieren overgaan (Lister, 2008). Biologische transmissie kan bestaan bij kiemen die zowel mens als pluimvee kunnen infecteren, zoals het Aviaire Influenza virus en Salmonella spp. (Grunkemeyer, 2011).

Het is erg belangrijk dat zoveel mogelijk contact vermeden wordt met personen die in aanraking komen met bedrijfsvreemd pluimvee (Berndtson et al., 1996; Van Steenwinkel et al., 2011). Uit een studie (Van Steenwinkel et al., 2011) is gebleken dat er frequent contact bestaat tussen industriële pluimveebedrijven en hobby pluimveebedrijven. Hobby pluimveehouders komen herhaaldelijk op industriële bedrijven om eieren of dieren aan te kopen. Dit brengt grote risico’s met zich mee omdat het bioveiligheidsniveau van hobby pluimveebedrijven vaak heel wat lager ligt dan deze van de industriële bedrijven.

Voeder en ziekteverspreiding

Voeders kunnen in een pluimveebedrijf een potentiële bron van besmetting vormen. Micro-organismen zoals Salmonella spp., Aspergillus spp. of E. coli kunnen het voeder contamineren en zo een reëel gevaar vormen voor de aanwezige pluimveepopulatie (Lister, 2008). De contaminatie van het voeder kan plaatsvinden tijdens de productie, het transport of het bewaren (Lister, 2008; Anonymous, 2010).

Om insleep van ziektekiemen via voederwagens te vermijden, wordt er aangeraden het voeder te laten aanleveren via bedrijfseigen buizen. Op die manier wordt er verhinderd dat de voederwagen en de bijhorende vreemde pathogenen een pluimveebedrijf binnentreden (Pritchard et al., 2005; Sims, 2008). Verder is het ook van groot belang ervoor te zorgen dat ratten of andere wilde dieren geen toegang krijgen tot de voedersilo’s om besmetting van het voeder door ongedierte te verhinderen (Nespeca et al., 1997; Al-Saffar et al., 2006; Charisis, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011).

Drinkwater en ziekteverspreiding

Pathogenen kunnen via gecontamineerd (feces, stof, ...) drinkwater gemakkelijk spreiden naar de pluimveepopulatie (Lister, 2008; Anonymous, 2010). Water wordt gewoonlijk vanuit een waterput tijdelijk verzameld in een opslagtank om zo van hieruit via meerdere pijpleidingen het water te verdelen over een bedrijf (Sims, 2008; Dewulf, 2014). De waterput, de opslagtank en de leidingen moeten volledig en goed afsluitbaar zijn opdat stof, ongedierte of wilde vogels geen toegang zouden hebben tot het drinkwater van de dieren en geen bron van contaminatie kunnen vormen (East, 2007; Lister, 2008). In een studie werd aangetoond dat het type drinkwatersysteem in een pluimveestal ook een effect kan hebben op de kolonisatie van bepaalde bacteriën. Zo zullen drinkcupsystemen een groter risico vormen in vergelijking met drinknippelsystemen. Bij gebruik van een drinkcupsysteem kan men echter nauwelijks contaminatie van het drinkwater vermijden aangezien het water dikwijls voor een deel achterblijft in de cups (Sommer et al., 2016).

De drinkwaterkwaliteit wordt beïnvloed door de aan- of afwezigheid van biofilms in de waterleidingen. Biofilms vormen een beschermde omgeving voor bacteriën waardoor deze langer kunnen overleven en dus langer een gevaar kunnen betekenen voor de dieren (Gelaude et al., 2014). Regelmatige microbiologische controle van het drinkwater en grondige reiniging van de verschillende waterleidingen dragen dus zeker bij tot een goeie en veilige kwaliteit van het drinkwater voor het pluimvee (Jeffrey, 1997; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014).

Oppervlaktewater uit de omgeving wordt bij voorkeur niet gebruikt als drinkwater aangezien de kans bestaat dat dit water gecontamineerd werd door wilde vogels (Kapperud et al., 1993; East, 2007; Lister, 2008; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011).

Transport van eieren

Transport en ziekteverspreiding

Transportwagens rijden van bedrijf tot bedrijf en vormen zo een groot risico voor het spreiden van ziektekiemen (Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Verschillende epidemiologische studies hebben aangetoond dat transport wel degelijk een grote rol kan spelen in het introduceren van bepaalde infectieuze kiemen op een bedrijf (Rajkowski et al., 1998; Fritzemeier et al., 2000; Hege et al., 2002). Pluimvee zou enkel vervoerd mogen worden door transportwagens die heel grondig gereinigd en gedesinfecteerd zijn. Daarbij moeten alle dode dieren en alle mest geëlimineerd worden uit het vervoermiddel (Carey, 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014; Dewulf, 2014). Het wordt verder ook aangeraden om de banden van de transportwagen te reinigen en te desinfecteren vooraleer het bedrijf te betreden (Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Een cruciaal punt binnen de spreiding van infectieuze ziekten via dierlijk transport is het reinigen en ontsmetten tussen de verschillende transporten van pluimvee afkomstig van andere bedrijven, bijvoorbeeld na het uitladen van de kippen op het bedrijf (ééndagskuikens) of aan het slachthuis (slachtrijpe vleeskippen). Als dit niet grondig uitgevoerd wordt, vormt dit een groot risico voor overdracht van infectieuze kiemen aangezien verschillende pluimveepopulaties via transport indirect in contact staan met elkaar (Rajkowski et al., 1998; Amass, 2005b; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014). Een hogere bioveiligheidsgraad op een pluimveebedrijf kan gegarandeerd worden als transportwagens niets meer dan één bedrijf per dag bezoeken en als deze voertuigen enkel worden ingezet voor hetzelfde doeleinde (Van Steenwinkel et al., 2011).

Ziekteoverdracht tussen mens en dier

Het is algemeen geweten dat infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van mens naar dier en omgekeerd of dat een mens infectieuze kiemen kan overdragen van dier naar dier. Juist om deze reden moet het aantal bezoekers op een bedrijf of in een stal tot een minimum beperkt worden en behoort het een doel te zijn personen zo ver mogelijk van de dieren weg te houden (Carey, 2005; Lister, 2008). Elke keer dat een vrachtwagenchauffeur of personen van de vangploeg het bedrijf en de stallen betreden, vormt dit een reëel risico op insleep van infectieuze kiemen (Berndtson et al., 1996; Hald et al., 2000; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Een mens kan zowel dienen als mechanische of als biologische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten (Amass, 2005b; Lister, 2008). Bezoekers hebben een belangrijke rol gespeeld bij onder andere de verspreiding van Aviaire Influenza in 2003 (Thomas et al., 2005; Vieira et al., 2009).

Personen kunnen als mechanische vector (bijvoorbeeld meedragen van feces op laarzen) fungeren als zij in contact zijn geweest met geïnfecteerde dieren en vervolgens zonder maatregelen te nemen naar gevoelige dieren overgaan (Lister, 2008). Biologische transmissie kan bestaan bij kiemen die zowel mens als pluimvee kunnen infecteren, zoals het Aviaire Influenza virus en Salmonella spp. (Grunkemeyer, 2011).

Toegangscontrole

Om een degelijke bioveiligheid te kunnen handhaven op een pluimveebedrijf, is het van belang zo weinig mogelijk personen toegang te verschaffen tot de stallen (Carey, 2005; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011). Bezoekers kunnen infectieuze kiemen met zich meedragen die op hun beurt in staat zijn om de aanwezige pluimveepopulatie te besmetten. Houdt dus beter alle onbevoegde personen uit de pluimveestallen en zorg ervoor dat extern personeel zo weinig mogelijk tijd spendeert in en rond de bedrijfsgebouwen (Carey, 2005; Al-Saffar, 2006; Charisis, 2008).

Om voldoende controle te hebben over de personen die de pluimveestallen willen betreden, wordt er aangeraden een degelijke toegangscontrole te voorzien. Hierbij kan gevraagd worden aan iedere bezoeker om zich aan te melden vooraleer men intrede maakt op het bedrijfsterrein en de pluimveestallen (Carey, 2005; Anonymous, 2010). Door het plaatsen van een hek rond het bedrijf wordt er effectief een toegangsbarrière gecreëerd (Nespeca et al., 1997; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011).

Afvoer van mest en kadavers

Principe van de vuile en schone weg

Op een pluimveebedrijf is het belangrijk om een duidelijke scheiding te maken tussen het schone gedeelte van het bedrijf en het vuile gedeelte (Carey, 2005; Al-Saffar et al., 2006; Ssematimba et al., 2013). Pluimveetransportwagens staan constant in contact met andere bedrijven en slachthuizen waardoor deze een reëel risico vormen voor insleep van ziekten (Amass, 2005b; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Al het aan- en afvoerend verkeer wordt dus best steeds via de vuile weg geleid, terwijl de schone weg gehouden wordt voor alle interne bewegingen op het varkensbedrijf (Pritchard et al., 2005; Al-Saffar et al., 2006).

Enkel het vuile gedeelte van het bedrijf mag relatief gemakkelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, leveranciers of afnemers. Het ophalen van kadavers hoort ook thuis op dit vuile gedeelte en al het gebruikte materiaal op deze plaats mag pas terugkeren naar het schone gedeelte na grondige reiniging en desinfectie (Pritchard et al., 2005; Al-Saffar et al., 2006). Afvoer van mest wordt evenzeer steeds uitgevoerd via de vuile weg.(Pritchard et al., 2005).

Kadavers en ziekteverspreiding

Kadavers zijn vrijwel altijd een aanzienlijke bron van infectieus, risicovol materiaal. Dieren sterven dikwijls als gevolg van een infectie en scheiden hiermee heel erg veel infectieuze kiemen uit. Wanneer een dier sterft, is het van groot belang het kadaver zo snel mogelijk te verwijderen uit de stal en op te slaan op een geïsoleerde plaats (Meroz et al., 1995; Nespeca et al., 1997; Evans en Sayer, 2000; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010). Dode dieren moeten minimaal tweemaal per dag uit de stal worden verwijderd en indien er acute sterfte is moet deze frequentie nog worden opgedreven.

Deze opslagplaats bevindt zich het best zo ver mogelijk van de pluimveestallen, ingeplant op een locatie waar het destructiebedrijf de kadavers kan ophalen zonder het bedrijfsterrein te betreden. Op die manier wordt verhinderd dat kiemen van andere bedrijven op het bedrijf worden binnengebracht via de vrachtwagen van het destructiebedrijf (Evans en Sayer, 2000; Gibbens et al., 2001; Anonymous, 2010).

De kadaverplaats bestaat best uit een goed af te sluiten, gekoelde opslagruimte waar ongedierte geen toegang tot heeft (Evans en Sayer, 2000). Bij het manipuleren van dode kippen worden steeds handschoenen gedragen en nadat de kadavers worden opgehaald, is het sterk aangeraden de ruimte grondig te reinigen en desinfecteren (Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014; Pritchard et al., 2015).

Kadaverkoeling

Een gekoelde kadaveropslag heeft meerdere voordelen ten opzichte van een niet-gekoelde opslagruimte. Het is vooreerst een volledig gesloten systeem waardoor spreiding van ziektekiemen wordt verhinderd en ongedierte wordt tegengehouden. Het verrottingsproces wordt verder sterk vertraagd waardoor er minder geurontwikkeling plaatsvindt en de frequentie van ophalingen verminderd kan worden (Vangroenweghe et al., 2009; Anonymous, 2010).

Transportwagen destructiebedrijf

Een transportwagen van een destructiebedrijf haalt meerdere gecontamineerde karkassen van verschillende pluimveebedrijven op per dag en vormt zo een belangrijke besmettingsbron voor een bedrijf. De gekoelde kadaveropslagruimte (vuil gedeelte pluimveebedrijf) wordt het best ingeplant ter hoogte van de openbare weg zodat de transportwagens het bedrijfsterrein niet moeten betreden en zo ver mogelijk wegblijven van de kippenstallen (schoon gedeelte pluimveebedrijf) (Evans en Sayer, 2000; McQuiston et al., 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010).

Bezoekers en personeel

Ziekteoverdracht tussen mens en dier

Het is algemeen geweten dat infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van mens naar dier en omgekeerd. Juist om deze reden moet het aantal bezoekers op een bedrijf of in een stal tot een minimum beperkt worden en behoort het een doel te zijn personen zo ver mogelijk van de dieren weg te houden (Carey, 2005; Lister, 2008). Iedere keer dat een vrachtwagenchauffeur of personen van de vangploeg het bedrijf en de stallen betreden, vormt dit een reëel risico op insleep van infectieuze kiemen (Berndtson et al., 1996; Hald et al., 2000; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Een mens kan zowel dienen als mechanische of als biologische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten (Amass, 2005b; Lister, 2008). Bezoekers hebben een belangrijke rol gespeeld bij onder andere de verspreiding van Aviaire Influenza in 2003 (Thomas et al., 2005; Vieira et al., 2009).

Personen kunnen als mechanische vector (bijvoorbeeld meedragen van feces op laarzen) fungeren als zij in contact zijn geweest met geïnfecteerde dieren en vervolgens zonder maatregelen naar gevoelige dieren overgaan (Lister, 2008). Biologische transmissie kan bestaan bij kiemen die zowel mens als pluimvee kunnen infecteren, zoals het Aviaire Influenza virus en Salmonella spp. (Grunkemeyer, 2011).

Het is erg belangrijk dat zoveel mogelijk contact vermeden wordt met personen die in aanraking komen met bedrijfsvreemd pluimvee (Berndtson et al., 1996; Van Steenwinkel et al., 2011). Uit een studie (Van Steenwinkel et al., 2011) is gebleken dat er frequent contact bestaat tussen industriële pluimveebedrijven en hobby pluimveebedrijven. Hobby pluimveehouders komen herhaaldelijk op industriële bedrijven om eieren of dieren aan te kopen. Dit brengt grote risico’s met zich mee omdat het bioveiligheidsniveau van hobby pluimveebedrijven vaak heel wat lager ligt dan deze van de industriële bedrijven.

Toegangscontrole

Om een degelijke bioveiligheid te kunnen handhaven op een pluimveebedrijf, is het van belang zo weinig mogelijk personen toegang te verschaffen tot de stallen (Carey, 2005; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011). Bezoekers kunnen infectieuze kiemen met zich meedragen die op hun beurt in staat zijn om de aanwezige pluimveepopulatie te besmetten. Houdt dus beter alle onbevoegde personen uit de pluimveestallen en zorg ervoor dat extern personeel zo weinig mogelijk tijd spendeert in en rond de bedrijfsgebouwen (Carey, 2005; Al-Saffar, 2006; Charisis, 2008).

Om voldoende controle te hebben over de personen die de pluimveestallen willen betreden, wordt er aangeraden een degelijke toegangscontrole te voorzien. Hierbij kan gevraagd worden aan iedere bezoeker om zich aan te melden vooraleer men intrede maakt op het bedrijfsterrein en de pluimveestallen (Carey, 2005; Anonymous, 2010). Door het plaatsen van een hek rond het bedrijf wordt er effectief een toegangsbarrière gecreëerd (Nespeca et al., 1997; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011).

Pluimveevrije periode of 'downtime'

Op pluimveebedrijven wordt vaak een pluimveevrije periode of ‘downtime’ van 24 tot 72 uur geëist voor bezoekers en personeel alvorens deze personen het bedrijf mogen betreden (Charisis, 2008; Lister, 2008).

Deze redenering is gebaseerd op het feit dat kiemen uitgescheiden door pluimvee gedurende een bepaalde periode bij de mens zouden kunnen overleven. Gedurende deze periode zou de mens de kiem passief kunnen uitscheiden en bij contact met gevoelige dieren de kiem overbrengen. Echter, wanneer alle andere preventieve maatregelen zoals gebruik van bedrijfseigen kledij en schoeisel, het wassen van de handen, eventueel zelfs douchen goed worden toegepast, heeft de “diervrije” periode slechts een beperkte bijkomende beschermende waarde.

Bedrijfskledij

Aangezien de mens dienst kan doen als mechanische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten, wordt er geadviseerd specifieke bioveiligheidsmaatregelen te treffen bij het betreden van een bedrijf (Lister, 2008; Anonymous, 2010).

Wanneer de pluimveehouder of andere bezoekers de stal betreden, is het te allen tijde noodzakelijk schone, bedrijfseigen kledij en laarzen aan te trekken om insleep van infectieuze kiemen via achtergebleven excreta of secreta van andere dieren te voorkomen (Nespeca et al., 1997; Lister, 2008; McDowell et al., 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Handhygiëne

Het wassen van de handen alvorens een bedrijf of pluimveestal te betreden, is een eenvoudige en zeer zinvolle maatregel die vaak over het hoofd wordt gezien. Handen zijn een verzamelplaats voor allerlei kiemen en kunnen door direct contact gemakkelijk overgedragen worden naar de pluimveepopulatie. Wanneer men dus in het omkleedlokaal van kledij en schoeisel verwisseld, moet men er ook een gewoonte van maken om de handen te wassen zowel bij aankomst als bij vertrek uit de ruimte (Lister, 2008; Vangroenweghe et al., 2009; Anonymous, 2010).

Contact met bedrijfsvreemd pluimvee

Het is erg belangrijk dat er zo weinig mogelijk contact bestaat tussen pluimvee op het bedrijf en personen die in aanraking komen met bedrijfsvreemd pluimvee. Deze bedrijfsvreemde dieren kunnen immers dienen als vector voor de transmissie van meerdere infectieuze pluimveeziekten (Van Steenwinkel et al., 2011; Ssematimba et al., 2012). Uit een studie is gebleken dat er frequent contact gemaakt wordt tussen industriële pluimveebedrijven en hobby pluimveebedrijven. Hobby pluimveehouders komen herhaaldelijk op industriële bedrijven om eieren of dieren aan te kopen. Dit brengt grote risico’s met zich mee aangezien het bioveiligheidsniveau van hobby pluimveebedrijven vaak heel wat lager ligt dan deze van de industriële bedrijven (Van Steenwinkel et al., 2011).

 Verder wordt het sterk afgeraden aan pluimveehouders of aan personeel van een pluimveebedrijf zelf kippen of ander pluimvee te houden in de achtertuin als hobby of als verwerker van huishoudelijke etensresten (Nespeca et al., 1997; Al-Saffar et al., 2006; Charisis, 2008).

Het aantal dierverzorgers per pluimveestal moet steeds tot een minimum beperkt worden. Zeker wanneer een verzorger verantwoordelijk is voor meerdere pluimveestallen tegelijk. Op deze manier kunnen infectieuze kiemen tenslotte heel gemakkelijk uitgewisseld worden tussen de verschillende pluimveepopulaties binnen een bedrijf of tussen deze van verschillende bedrijven (Kapperud et al., 1993; Refrégier-Petton et al., 2001).

De hygiënesluis

De hygiënesluis of het omkleedlokaal, waar bezoekers bedrijfseigen kledij en laarzen moeten aantrekken, is bedoeld om het risico op mechanische overdracht van infectieuze kiemen via personen te verhinderen (Evans en Sayer, 2000; Vangroenweghe et al., 2009).

De ligging van het omkleedlokaal binnen het bedrijf is ontzettend belangrijk omdat de stallen of compartimenten enkel toegankelijk mogen zijn na passage door deze sluis. De hygiënesluis beschikt dus slechts over één ingang en één uitgang en kan worden opgedeeld in een schoon en vuil gedeelte. Verder moet er ook aandacht besteed worden aan de aanwezigheid van een wasbak met stromend water aangezien handhygiëne (handen reinigen en desinfecteren) essentieel is inzake bioveiligheid alvorens het bedrijf te betreden (Vangroenweghe et al., 2009).

Grondplan van een hygiënesluis

Aanvoer van goederen

Materiaal en ziekteverspreiding

Ziekteverwekkers kunnen op het bedrijf worden binnengebracht via de aanvoer van goederen. Dit kan met name gebeuren wanneer er voorgaand contact was met pluimvee of wanneer de goederen geproduceerd of verpakt werden op een ander pluimveebedrijf (Pritchard et al; 2005).

Om te verhinderen dat pathogenen worden overgedragen van het ene naar het andere bedrijf wordt er geadviseerd om bedrijfseigen materiaal te hanteren en dit materiaal ook beschikbaar te stellen voor al wie het nodig heeft op uw bedrijf (Lister, 2008; Gelaude et al., 2014; Sommer et al., 2016). Indien bedrijfsvreemd materiaal toch moet worden binnengebracht op het bedrijf of in bepaalde stallen van het bedrijf, kan dit best via specifieke doorgeefluiken met desinfecterende UV-stralen (Filippitzi et al., 2017).

Infrastructuur en biologische vectoren

Buitenloop van pluimvee

Door pluimvee toegang te verlenen tot buitenbeloop stijgt de kans op direct of indirect (via feces) contact met vrij levende wilde vogels of andere dieren en wordt hiermee ook de kans verhoogd op ziektetransmissie via deze weg (Al-Saffar et al., 2006; Anonymous, 2010). Het is dus van groot belang dat pluimveebedrijven met buitenbeloop beschikken over een uitstekende afsluiting zodat wilde dieren geen contact kunnen hebben met de pluimveepopulatie op het bedrijf (Anonymous, 2010; Van Steenwinkel et al., 2011).

Mest en ziektetransmissie

Strooisel uit een pluimveestal kan op het einde van een productieronde sterk gecontamineerd zijn met allerhande infectieuze kiemen zoals Aviaire Influenza, E. coli, Infectieuze bronchitis virus en nog vele andere (Swayne en Suarez, 2000; Alexander, 2007; Lister, 2008). Op veel plaatsen wordt de gecontamineerde bodembedekking uitgereden op de omliggende agrarische landen waardoor de kans op verspreiding van infectieuze ziekten aanzienlijk stijgt voor de bedrijven in de omgeving (Swayne en Suarez, 2000; Alexander, 2007; Charisis, 2008; Lister, 2008; Ssematimba et al., 2012). Bevuild strooisel wordt bovendien beter niet bewaard op het pluimveebedrijf zelf (Charisis, 2008; Lister, 2008; Anonymous, 2010).

Het risico op een infectie door het uitrijden van mest en strooisel op de omliggende velden zal verder beïnvloed worden door de windrichting, de aanwezigheid van ongedierte en wilde vogels en de spreiding door personeel of gebruikt materiaal (Vieira et al., 2009).

Knaagdieren en ziekteverspreiding

Knaagdieren spelen een beduidende rol in zowel de mechanische als biologische transmissie van bepaalde ziektekiemen. Deze diersoorten zullen belangrijk zijn voor de verspreiding van bepaalde pathogenen binnen een pluimveebedrijf maar zijn ook zeker van betekenis voor de insleep van kiemen vanuit naburige bedrijven (Amass en Baysinger, 2006; Meerberg en Kijlstra, 2007; Lister, 2008). Ongedierte zoals ratten zullen vaak dienen als reservoir voor bedrijfseigen pathogenen en zullen deze pathogenen verder verspreiden (Andres et al., 2015). Het werd duidelijk aangetoond dat knaagdieren meespelen in de transmissie van micro-organismen zoals Salmonella spp. en Campylobacter spp. (Liljebjelke et al., 2005; Meerberg en Kijlstra, 2007; Lister, 2008; Backhans en Fellstrom, 2012).

Naast het verspreiden van infectieuze ziekten zullen knaagdieren ook veel schade verrichten aan de bedrijfsgebouwen of materiaal (elektriciteit, isolatie, structuur, ...) en kunnen ze een bron zijn van voedselverspilling (Carey, 2005; Meerberg en Kijlstra, 2007; Backhans en Fellstrom, 2012).

Maatregelen voor knaagdierenbestrijding

Om knaagdieren weg te houden van het bedrijf is een efficiënt knaagdieren controleprogramma noodzakelijk, soms met de hulp van gespecialiseerde bedrijven (Nespeca et al., 1997; Amass, 2005a; Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017).

Het is belangrijk om de buitenzijde van het bedrijf ongedierte werend te maken door zo weinig mogelijk plaatsen te creëren waar knaagdieren kunnen schuilen of nestelen. Zorg er dus voor dat er geen materiaal of ander vuil opgestapeld ligt tegen de stalmuren en bestrijd al het onkruid in de omgeving van de bedrijfsgebouwen. Verder kan het voeder voor het pluimvee best opgeslagen worden in goed afgesloten silo’s of op plaatsen waar ongedierte geen toegang tot heeft (Nespeca et al., 1997; Charisis, 2008; Lister, 2008; Anonymous, 2010; Madec et al., 2010).

Om het contact met knaagdieren en andere wilde dieren tot een minimum te herleiden, kan er een degelijk hek of een stevige afsluiting geplaatst worden rondom de pluimveestallen of rond het gehele bedrijf op zich (Nespeca et al., 1997).

Vogels en ziekteverspreiding

Wilde, vrijlevende vogels kunnen bepaalde pathogenen direct of indirect doorgeven aan de pluimveepopulatie op het bedrijf en kunnen daarenboven ook schade aanrichten aan de bedrijfsgebouwen of materialen (Amass en Baysinger, 2006; Filippitzi et al., 2017). Voorbeelden van infectieuze ziekten waarbij wilde vogels een rol kunnen spelen in de transmissie zijn Aviaire influenza, Newcastle Disease, Mycoplasma spp., Campylobacter spp., Salmonella spp., ... (Al-Saffar et al., 2006; Alexander, 2007; Charisis, 2008; de Jong et al., 2009; Gelaude et al., 2014).

Om vogels (en hiermee ook knaagdieren) uit de stallen te houden en hierdoor direct of indirect contact met het pluimvee te vermijden, wordt er aangeraden om gaas te plaatsen ter hoogte van alle luchtinlaten (Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Vangroenweghe et al., 2009; Madec et al., 2010). Vijvers of andere bronnen van stilstaand water worden beter ook afgedekt met gaas om migrerende vogels op een afstand te houden en hen ervan te weerhouden dit water als rustplaats te gebruiken (Carey, 2005; Lister, 2008). Oppervlaktewater uit de omgeving wordt bij voorkeur niet gebruikt als drinkwater aangezien de kans bestaat dat dit water gecontamineerd werd door wilde vogels (Kapperud et al., 1993; East, 2007; Lister, 2008; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011). De aanwezigheid van bomen of andere struiken in de omgeving van pluimveestallen kan beter vermeden worden aangezien deze een bescherming kunnen bieden aan wilde vogels tegen de zon of regen (Anonymous, 2010).

Het wordt sterk afgeraden om hobbypluimvee te houden op een commercieel pluimveebedrijf aangezien dit een belangrijke infectiebron kan zijn voor het aanwezige pluimvee (East, 2007; Van Steenwinkel et al., 2011). Verder is het belangrijk de medewerkers van het bedrijf te vragen geen hobbykippen te houden bij hen thuis. Via het contact met hun kippen thuis kunnen infectieuze kiemen door medewerkers het bedrijf worden binnengebracht (Charisis, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011).

Huisdieren en ziekteverspreiding

Huisdieren kunnen fungeren als indirecte vector voor infectieuze kiemen wanneer ze in de stallen mogen komen doordat ze infectieus materiaal kunnen meedragen tot bij de gevoelige dieren van het bedrijf (Vangroenweghe et al., 2009; Van Steenwinkel et al., 2011). De bestrijding van ratten of muizen door middel van huisdieren is dus geen ideale methode en wordt dus absoluut afgeraden (Vangroenweghe et al., 2009). Daarnaast kunnen honden en katten ook drager zijn van bepaalde infectieuze ziekten, zoals bijvoorbeeld Aviaire Influenza. Deze infectieuze kiemen worden dan overdragen naar de pluimveepopulatie door direct contact tussen de dieren of indirect doordat huisdieren toegang krijgen tot de voederopslagplaatsen (Röhm et al., 1995; Belser et al., 2008).

Andere landbouwhuisdieren en ziekteverspreiding

Bepaalde infectieuze kiemen kunnen overgedragen worden tussen verschillende diersoorten. Zo kan de aanwezigheid van andere landbouwhuisdieren op een pluimveebedrijf (varkens, runderen, … ) een mogelijke infectiebron vormen voor de bestaande kippenpopulatie (Nespeca et al., 1997; Van Steenwinkel et al., 2011; Gelaude et al., 2014).

Campylobacter jejuni is een bacterie waarbij reeds werd aangetoond dat er overdracht kan plaatsvinden tussen pluimvee en varkens of pluimvee en runderen (van de Giessen et al., 1996, 1998; Boes et al., 2005). Ook Aviaire Influenza werd al in verband gebracht met het houden van varkens in de buurt van pluimveestallen (Peiris et al., 2001; Ninomiya et al., 2002; Charisis, 2008).

Verder wordt sterk afgeraden om verschillende soorten pluimvee te houden op eenzelfde bedrijf aangezien sommige infectieuze kiemen meer of minder pathogeen zijn voor een welbepaalde pluimveesoort (Tablante, 2008). Zo kan een specifieke infectieuze kiem minder pathogeen zijn voor een kip terwijl deze zeer pathogeen en gevaarlijk zal zijn voor een kalkoen. Dit is het geval bij Histomonas meleagridis, ook wel blackhead genoemd (Mc Dougald, 2005). Een ander voorbeeld hiervan is de verschillende gevoeligheid voor Aviaire Influenza. Kippen of kalkoenen zijn veel gevoeliger voor dit virus in vergelijking met eenden of duiven (Van Steenwinkel et al., 2011).

Bedrijfsligging

Vogels en ziekteverspreiding

Wilde, vrijlevende vogels kunnen bepaalde pathogenen direct of indirect doorgeven aan de pluimveepopulatie op het bedrijf en kunnen daarenboven ook schade aanrichten aan de bedrijfsgebouwen of materialen (Amass en Baysinger, 2006; Filippitzi et al., 2017). Voorbeelden van infectieuze ziekten waarbij wilde vogels een rol kunnen spelen in de transmissie zijn Aviaire Influenza, Newcastle Disease, Mycoplasma spp., Campylobacter spp., Salmonella spp., ... (Al-Saffar et al., 2006; Alexander, 2007; Charisis, 2008; de Jong et al., 2009; Gelaude et al., 2014).

Om vogels (en hiermee ook knaagdieren) uit de stallen te houden en hierdoor direct of indirect contact met het pluimvee te vermijden, wordt er aangeraden om gaas te plaatsen ter hoogte van alle luchtinlaten (Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Vangroenweghe et al., 2009; Madec et al., 2010). Vijvers of andere bronnen van stilstaand water worden beter ook afgedekt met gaas om migrerende vogels op een afstand te houden en hen ervan te weerhouden dit water als rustplaats te gebruiken (Carey, 2005; Lister, 2008). Oppervlaktewater uit de omgeving wordt bij voorkeur niet gebruikt als drinkwater aangezien de kans bestaat dat dit water gecontamineerd werd door wilde vogels (Kapperud et al., 1993; East, 2007; Lister, 2008; Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011). De aanwezigheid van bomen of andere struiken in de omgeving van pluimveestallen kan beter vermeden worden aangezien deze een bescherming kunnen bieden aan wilde vogels tegen de zon of regen (Anonymous, 2010).

Het wordt sterk afgeraden om hobbypluimvee te houden op een commercieel pluimveebedrijf aangezien dit een belangrijke infectiebron kan zijn voor het aanwezige pluimvee (East, 2007; Van Steenwinkel et al., 2011). Verder is het belangrijk de medewerkers van het bedrijf te vragen geen hobbykippen te houden bij hen thuis. Via het contact met hun kippen thuis kunnen infectieuze kiemen door medewerkers het bedrijf worden binnengebracht (Charisis, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011).

Aërogene ziektetransmissie

De ligging van een pluimveebedrijf is een gegeven waar de pluimveehouder in het algemeen weinig vat op heeft en waaraan er weinig kan veranderd worden (Gelaude et al., 2014). Aangezien er heel wat belangrijke pathogenen onder meer via aërogene transmissie kunnen overgedragen worden, wordt de ligging als een kritisch punt beschouwd binnen de externe bioveiligheid (Hartung en Schulz, 2007; Vangroenweghe et al., 2009). Mycoplasma spp., Newcastle disease virus en Aviaire Influenza virus zijn voorbeelden van ziektekiemen die bij pluimvee via de lucht verspreid kunnen worden (East et al., 2006; Tellier, 2006; Bradburry en Morrow, 2008; Sims, 2008) .

De afstand tot de naburige pluimveebedrijven, het gebruik van aangrenzende openbare wegen voor dierlijk transport en de dominante windrichting op het bedrijf zullen de kans op aërogene transmissie van een bepaald pathogeen mee bepalen (Nespeca et al., 1997; Graham et al., 2008; Vieira et al., 2009; Lister, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011). Er wordt gesuggereerd dat een minimum afstand van 500 meter tussen twee verschillende pluimveebedrijven (liefst >1 kilometer) het risico op spreiding van infectieuze ziekten significant kan doen dalen. Deze afstand geldt ook voor de ligging van een bedrijf ten opzichte van hobby pluimveehouderijen (Lister, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011).

Mest en ziektetransmissie

Strooisel uit een pluimveestal kan op het einde van een productieronde sterk gecontamineerd zijn met allerhande infectieuze kiemen zoals Aviaire Influenza, E. coli, Infectieuze bronchitis virus en nog vele andere (Swayne en Suarez, 2000; Alexander, 2007; Lister, 2008). Op veel plaatsen wordt de gecontamineerde bodembedekking uitgereden op de omliggende agrarische landen waardoor de kans op verspreiding van infectieuze ziekten aanzienlijk stijgt voor de bedrijven in de omgeving (Swayne en Suarez, 2000; Alexander, 2007; Charisis, 2008; Lister, 2008; Ssematimba et al., 2012). Bevuild strooisel wordt bovendien beter niet bewaard op het pluimveebedrijf zelf (Charisis, 2008; Lister, 2008; Anonymous, 2010).

Het risico op een infectie door het uitrijden van mest en strooisel op de omliggende velden zal verder beïnvloed worden door de windrichting, de aanwezigheid van ongedierte en wilde vogels en de spreiding door personeel of gebruikt materiaal (Vieira et al., 2009).

Interne bioveiligheid

Ziektemanagement

Vaccinatie en ziektestatus

Het vaccineren van een gevoelige pluimveepopulatie is, naast een degelijk euthanasiebeleid, het weghalen van kadavers uit de stallen en het controleren van de pluimveedensiteit, een belangrijk onderdeel van een goed ziektemanagement (Carey, 2005; Gelaude et al., 2014). Wanneer het pluimvee op een correcte manier gevaccineerd wordt, zal er minder uitval zijn op het bedrijf door ziekte of sterfte (Morton, 2007; Cserep, 2008). Bovendien heeft vaccineren een positieve invloed op het dierwelzijn en kan het in combinatie met andere maatregelen leiden tot de eradicatie van een bepaalde infectieuze ziekte (Capua en Maranoon, 2006; Morton, 2007; Cserep, 2008).

Het risico op een uitbraak van een bepaalde infectieuze ziekte (bijvoorbeeld Aviaire Influenza) is meestal kleiner in gebieden waar er gevaccineerd wordt tegen deze ziekte ten opzichte van gebieden of bedrijven waar er geen vaccinatie wordt uitgevoerd. Dit kan verklaard worden door het feit dat correcte vaccinatie het aantal kippen die het virus uitscheidt, doet dalen waardoor ook de algemene infectiedruk voor deze ziekte in dit gebied kleiner wordt (van der Goot et al., 2005; Ellis et al., 2006).

Het is van belang dat de pluimveehouder enige notie heeft van het maternale immuniteitsniveau van de dieren op het moment dat de kuikens gevaccineerd worden (Al-Saffar et al., 2006; Butcher en Miles, 2012). Bij een sterke maternale immuniteit kan de werking van het vaccin mogelijks gebufferd worden door de aanwezige maternale antistoffen waardoor de functie van het vaccin voor een groot deel verloren gaat. Bij een zwakke maternale immuniteit kan daarentegen een hevige reactie uitgelokt worden op het vaccin. Beschermende antistoftiters worden algemeen pas 12 dagen na het vaccineren gevormd. De dieren zullen bij een zwakke maternale immuniteit dus nog tot 12 dagen na vaccinatie gevoelig zijn voor de kiem waartegen gevaccineerd werd (Butcher en Miles, 2012).

Naast vaccineren, is het ook van belang om de ziektestatus van het pluimveebedrijf te kennen door serologische monitoring. Op die manier kan een goede populatiegezondheid gewaarborgd worden en creëert men de mogelijkheid om op tijd in te grijpen waar het nodig is (eventueel door het (her)invoeren van een bepaald vaccinatieprotocol) (Carey, 2005; Al-Saffar et al., 2006).

Kadavers en ziekteverspreiding

Kadavers zijn vrijwel altijd een aanzienlijke bron van infectieus, risicovol materiaal. Dieren sterven dikwijls als gevolg van een infectie en scheiden hiermee heel erg veel infectieuze kiemen uit. Wanneer een dier sterft, is het van groot belang het kadaver zo snel mogelijk te verwijderen uit de stal en op te slaan op een geïsoleerde plaats (Meroz et al., 1995; Nespeca et al., 1997; Evans en Sayer, 2000; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010). Dode dieren moeten minimaal tweemaal per dag uit de stal worden verwijderd en indien er acute sterfte is moet deze frequentie nog worden opgedreven.

De opslagplaats voor kadavers bevindt zich best zo ver mogelijk van de pluimveestallen, ingeplant op een locatie waar het destructiebedrijf de kadavers kan ophalen zonder het bedrijfsterrein te betreden. Op die manier wordt verhinderd dat kiemen van andere bedrijven op het bedrijf worden binnengebracht via de vrachtwagen van het destructiebedrijf (Evans en Sayer, 2000; Gibbens et al., 2001; Anonymous, 2010).

De kadaverplaats bestaat best uit een goed af te sluiten, gekoelde opslagruimte waar ongedierte geen toegang tot heeft (Evans en Sayer, 2000). Bij het manipuleren van dode kippen worden steeds handschoenen gedragen en nadat de kadavers worden opgehaald, is het sterk aangeraden de plaats grondig te reinigen en desinfecteren (Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014; Pritchard et al., 2015).

Bezettingsdichtheid

De bezettingsdichtheid van een pluimveepopulatie zal de grootte van de ziekte uitbraak sterk beïnvloeden (Sims, 2008; Van Steenwinkel et al., 2011). Wanneer kippen dicht opeen worden gehouden, wordt er stress geïnduceerd bij deze dieren. Hierdoor stijgt hun gevoeligheid voor infectie en zal het pluimvee meer infectieuze kiemen uitscheiden. De algemene infectiedruk zal uiteindelijk om die reden sterk toenemen (Gelaude et al., 2014). Het werd al vroeg aangetoond in een studie dat het reduceren van de bezettingsgraad binnen een pluimveepopulatie aanzien kan worden als een degelijke maatregel om infectieuze ziekten onder controle te houden (Kouwenhoven et al., 1978).

Een te hoge bezettingsdichtheid zal enerzijds dus een effect hebben op de transmissie van bepaalde infectieuze ziekten, maar zal anderzijds ook een invloed hebben op de productieresultaten van een pluimveepopulatie. Zo werd aangetoond dat er in een populatie met hoge bezettingsgraad meer problemen zijn met been- en spieraanmaak waardoor er meer gevallen opduiken van kromme beenderen en fracturen. Er zullen ook meer problemen zijn met hakdermatitis en de dagelijkse gewichtstoename van het pluimvee zal minder goed zijn in vergelijking met een pluimveestal met lagere bezettingsdichtheid (Van Poucke et al., 2010).

Bezettingsdichtheid vleeskippen

Wettelijke maximale normen voor bezettingsdichtheid bij braadkippen (Van Gansbeke en Van den Bogaert, 2001):

Bezettingsdichtheid vleeskippen

Leeftijd en gevoeligheid

De leeftijd van een dier staat sterk in verband met de gevoeligheid voor bepaalde infectieuze kiemen (Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat bepaalde receptoren slechts op specifieke tijdstippen in het leven van een dier aanwezig zijn. Anderzijds verdwijnt de maternale immuniteit na verloop van tijd (Dewulf, 2014). Het is dus van groot belang om de verschillende leeftijdsgroepen te scheiden zodat ze geen infectieuze kiemen kunnen overdragen naar elkaar (Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Op een bedrijf wordt er bijgevolg steeds geadviseerd om eerst de stallen te betreden van de jongste pluimveepopulaties vooraleer verder te gaan naar de oudere dieren (Carey, 2005). De meest ideale situatie voor een pluimveebedrijf is de aanwezigheid van slechts één leeftijd op hetzelfde moment in dezelfde stal of nog beter, éénzelfde leeftijd op heel het bedrijf (Nespeca et al., 1997; East et al., 2006; East, 2007).

Reiniging en desinfectie

Transport en ziekteverspreiding

Transportwagens rijden van bedrijf tot bedrijf en vormen zo een groot risico voor het spreiden van ziektekiemen (Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Verschillende epidemiologische studies hebben aangetoond dat transport wel degelijk een grote rol kan spelen in het introduceren van bepaalde infectieuze kiemen op een bedrijf (Rajkowski et al., 1998; Fritzemeier et al., 2000; Hege et al., 2002). Pluimvee zou enkel vervoerd mogen worden door transportwagens die heel grondig gereinigd en gedesinfecteerd zijn. Daarbij moeten alle dode dieren en alle mest geëlimineerd worden uit het vervoermiddel (Carey, 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014; Dewulf, 2014). 

Het wordt verder ook aangeraden om de banden van de transportwagen te reinigen en te desinfecteren vooraleer het bedrijf te betreden (Carey, 2005; Lister, 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Reiniging en desinfectie van de stallen

Om infectieuze ziekten onder controle te houden op een pluimveebedrijf en een infectiecyclus van een bepaalde pathogeen te doorbreken, zijn volgende stappen erg belangrijk in het schoonmaken van bedrijfsstallen: droog reinigen, nat reinigen, grondig desinfecteren en voldoende laten uitdrogen (leegstand) (Meroz et al., 1995; Luyckx et al., 2015b).

Leegstand van de stal tussen twee productiecyclussen is een goede maatregel om het aantal aanwezige pathogenen te reduceren. De efficiëntie van leegstand is echter kiemafhankelijk, waardoor het effect groter zal zijn voor Coryza en Mycoplasma spp. dan voor kiemen die goed in de omgeving kunnen overleven en waarvoor reiniging en desinfectie van primair belang zijn (e.g. Gumboro, Coccidiose) (Butcher en Miles, 2012). Het is aangeraden om minstens één week leegstand te handhaven na de reiniging en desinfectie (Meroz et al., 1995). 

In meerdere studies naar de risicofactoren voor introductie van bepaalde micro-organismen in pluimveestallen, waaronder Campylobacter, werd echter aangetoond dat een leegstand van meer dan 10 dagen een negatief effect heeft op de kolonisatie van deze infectieuze kiem. Dit kan onder andere verklaard worden door het feit dat bedrijven met een langere leegstand (>10 dagen) vaak ook minder grondig reinigen en desinfecteren (Luyckx, 2016; Sommer et al., 2016).

Wanneer infectieuze kiemen achterblijven in de pluimveestallen doordat de reiniging en desinfectie niet grondig werd uitgevoerd, kunnen deze voor problemen zorgen bij de pluimveepopulatie in de volgende productieronde (door contact met overblijvende mest, stof of veren) (Hoff en Akin, 1986; Meroz et al., 1995; Carey, 2005; Tablante, 2008). Sommige infectieuze kiemen kunnen echter heel lang overleven in de omgeving zonder aanwezigheid van pluimvee (Jeffrey, 1997; Butcher en Miles, 2012). Drinkwaternippels, afvoergaten en scheuren in de stalvloer blijken de meest kritische locaties waar bacteriën kunnen terug gevonden worden na reiniging en desinfectie. Er moet dus extra aandacht besteed worden aan het reinigen en desinfecteren van deze plaatsen (Mueller-Doblies et al., 2010; Luyck et al., 2015b).

Een optimaal reinigings- en desinfectieprotocol bestaat uit 7 stappen:

1. droog reinigen van de stallen om alle organisch materiaal maximaal te verwijderen,

2. inweken van de stal (bij voorkeur met detergent) om het resterende aanwezige vuil maximaal los te weken,

3. nat reinigen van de stal (bodem, muren, plafond, inrichting) onder hoge druk om alle vuil te verwijderen. Deze stap zal veel sneller en efficiënter zijn als er een goede inweekfase aan voorafgegaan is,

4. uitdrogen van de stallen om te voorkomen dat in de volgende stap (desinfectie) het desinfectiemiddel wordt verdund door resterend water,

5. desinfecteren van de stal om de concentratie van aanwezige micro-organismen verder te laten dalen (hierbij is het belangrijk dat het desinfectiemateriaal overal wordt aangebracht (ook spleten, afvoerputjes, …),

6. opnieuw uitdrogen van de stal om te voorkomen dat resten van ontsmettingsproduct aanwezig blijven waar dieren mee in contact kunnen komen,

7. meten van de effectiviteit van de reiniging en desinfectie procedure aan de hand van een hygiënogram om de concentratie van resterende micro-organismen na te gaan.

Indien alle voorgaande stappen correct zijn uitgevoerd, is het niet verder noodzakelijk om een bijkomende leegstand periode te voorzien (Luyckx, 2016).

Reinigen en desinfecteren moeten aanzien worden als twee aparte stappen. Elke stap heeft nood aan een specifiek chemische product, welke beter niet in contact kunnen komen met elkaar (Anonymous, 2002). Er moet steeds grote aandacht besteed worden aan het verwijderen van al het organisch materiaal tijdens het reinigingsproces aangezien organisch materiaal de gebruikte detergentia kunnen deactiveren. Bovendien zal de aanwezigheid van vet zorgen voor een bescherming van bacteriën en andere micro-organismen (Böhm, 1998; Anonymous, 2002).

Niet alleen de binnenzijde van de pluimveestallen (inclusief de drinkwaterleidingen, de voedersilo’s en het aanwezig voedersysteem) moet grondig gereinigd en gedesinfecteerd worden, ook de omgeving rond de stallen mag zeker niet vergeten worden (verharde delen rond de stal, laadplaatsen, …) (Studer et al., 1999).

Hygiënogram

Correcte reiniging en desinfectie is niet altijd evident binnen een pluimveebedrijf. Om de efficiëntie van het reinigingsprotocol te evalueren, wordt er in België vooral gebruik gemaakt van een hygiënogram. Om een hygiënogram te kunnen opstellen, worden er stalen genomen door middel van RODAC-plaatjes op alle mogelijke oppervlakten binnen het bedrijf. Via deze plaatjes wordt nagegaan of er nog veel kiemresten (totale aërobe flora) aanwezig zijn na de reiniging en ontsmetting van de bedrijfsgebouwen (Vangroenweghe et al., 2009; Luyckx et al., 2015a). Deze kiemresten (bacteriële verontreiniging) worden gemeten en gekwantificeerd en de resultaten hiervan worden uitgedrukt in kolonievormende eenheden (Vangroenweghe et al., 2009).

Agar contactplaatjes (zoals RODAC-plaatjes) worden vaak gebruikt als standaardevaluatie voor reiniging en desinfectie, maar in feite kan alles nog beter geëvalueerd worden door enumeratie van bacteriën via swabs (Luyckx et al., 2015a).

Dit is het hygiënogram scoringssysteem voor bijvoorbeeld Salmonella op pluimveebedrijven (Anonymous, 2017):

Hygiënogram met score

De hygiënsluis

De hygiënesluis of het omkleedlokaal, waar bezoekers bedrijfseigen kledij en laarzen moeten aantrekken, is bedoeld om het risico op mechanische overdracht van infectieuze kiemen via personen te verhinderen (Evans en Sayer, 2000; Hald et al., 2000; Vangroenweghe et al., 2009).

De ligging van het omkleedlokaal binnen het bedrijf is ontzettend belangrijk omdat het bedrijf of de stallen enkel toegankelijk mogen zijn na passage door deze sluis. De hygiënesluis beschikt dus slechts over één ingang en één uitgang en kan worden opgedeeld in een schoon en vuil gedeelte. Verder moet er ook aandacht besteed worden aan de aanwezigheid van een wasbak met stromend water aangezien handhygiëne (handen reinigen en desinfecteren) essentieel is inzake bioveiligheid alvorens het bedrijf te betreden (Vangroenweghe et al., 2009).

Principe van de vuile en schone weg

Op een pluimveebedrijf is het belangrijk om een duidelijke scheiding te maken tussen het schone gedeelte van het bedrijf en het vuile gedeelte (Carey, 2005; Al-Saffar et al., 2006; Ssematimba et al., 2013). Pluimveetransportwagens staan constant in contact met andere bedrijven en slachthuizen waardoor deze een reëel risico vormen voor insleep van ziekten (Amass, 2005b; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Al het aan- en afvoerend verkeer wordt dus best steeds via de vuile weg geleid, terwijl de schone weg gehouden wordt voor alle interne bewegingen op het varkensbedrijf (Pritchard et al., 2005; Al-Saffar et al., 2006).

Enkel het vuile gedeelte van het bedrijf mag relatief gemakkelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, leveranciers of afnemers. Het ophalen van kadavers hoort ook thuis op dit vuile gedeelte en al het gebruikte materiaal op deze plaats mag pas terugkeren naar het schone gedeelte na grondige reiniging en desinfectie (Pritchard et al., 2005; Al-Saffar et al., 2006). Afvoer van mest wordt evenzeer steeds uitgevoerd via de vuile weg (Pritchard et al., 2005).

Laarzenwassers en ontsmettingsbaden

Om de verspreiding van pathogenen tussen de verschillende stallen via schoeisel te verhinderen, kunnen er laarzenwassers en ontsmettingsbaden geplaatst worden (Nespeca et al., 1997; Vangroenweghe et al., 2009). Indien ontsmettingsbaden niet juist worden gebruikt en onderhouden, dan zijn ze louter geldverspilling en kunnen ze zelfs een mogelijke transmissieroute vormen voor infectieuze kiemen (Vangroenweghe et al., 2009).

Een efficiënte desinfectie wordt enkel bekomen indien de laarzen eerst mechanisch gereinigd worden door middel van laarzenborstels of laarzenwassers om al het zichtbaar vuil of al de vasthangende mest te verwijderen (Amass et al., 2000; Anonymous, 2010). Vervolgens worden de laarzen in een visueel schone oplossing met desinfectiemiddel geplaatst. Het protocol voor een doeltreffende desinfectie moet de concentratie en tijdsduur implementeren zoals aangegeven staat op de gebruiksaanwijzing van het desinfectans (Amass et al., 2000). Het ontsmettingsmiddel in de baden moet op regelmatige tijden ververst worden, zeker op het moment dat de vloeistof zichtbaar vuil is geworden aangezien direct contact met organisch materiaal zorgt voor een snelle inactivatie van de ontsmettende werking (Vangroenweghe et al., 2009; Anonymous, 2010).

Materialen en maatregelen tussen compartimenten

Materiaal en ziekteverspreiding

Ziekteverwekkers kunnen aan de hand van allerlei materialen een ingang vinden naar een bedrijf. Dit in het bijzonder wanneer het materiaal betreft dat eerder in contact gekomen is met pluimvee of werd vervaardigd of verpakt op andere pluimveebedrijven (Pritchard et al., 2005).

Om te verhinderen dat pathogenen worden overgedragen van het ene bedrijf naar het andere bedrijf wordt er geadviseerd om bedrijfseigen materiaal te hanteren en dit materiaal ook beschikbaar te stellen voor allen wie het nodig heeft op uw bedrijf (Lister, 2008; Gelaude et al., 2014; Sommer et al., 2016). Indien bedrijfsvreemd materiaal toch moet worden binnengebracht op het bedrijf of in bepaalde stallen van het bedrijf, kan dit best via specifieke doorgeefluiken met desinfecterende UV-stralen (Filippitzi et al., 2017).

Gereedschap in verschillende stallen

Transmissie van infectieuze kiemen gebeurt gemakkelijk indirect via al het materiaal dat gebruikt wordt op een pluimveebedrijf (Laanen et al., 2011; Gelaude et al., 2014; Filippitzi et al., 2017). Een borstel, schop of een kruiwagen kan moeiteloos gecontamineerd worden met mest die allerhande pathogenen bevat. Om interne ziekteoverdracht te vermijden, gebruikt men beter verschillend materiaal per leeftijdscategorie of stal. Het is bijgevolg aan te raden gereedschap te gebruiken dat duidelijk herkenbaar is door verschillende kleurcodes in de verschillende pluimveestallen om op die manier verplaatsing van het gereedschap van de ene naar de andere stal te verhinderen (Vangroenweghe et al., 2009; Laanen et al., 2011; Gelaude et al., 2014).

Bedrijfskledij

Aangezien de mens dienst kan doen als mechanische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten, wordt er geadviseerd specifieke bioveiligheidsmaatregelen te treffen bij het betreden van een bedrijf (Lister, 2008; Anonymous, 2010).

Wanneer de pluimveehouder of andere bezoekers de stal betreden, is het te allen tijde noodzakelijk schone, bedrijfseigen kledij en laarzen aan te trekken om insleep van infectieuze kiemen via achtergebleven excreta of secreta van andere dieren te voorkomen (Nespeca et al., 1997; Lister, 2008; McDowell et al., 2008; Sims, 2008; Dorea et al., 2010).

Eiermanagement

Eieren

Misvormde, vuile of gebroken eieren zijn niet geschikt om uit te komen en worden best verwijderd aangezien ze een risico op besmetting vormen (Hafez, 2007; de Gussem et al., 2013; De Lange, 2015).

Ziekteoverdracht tussen mens en dier

Het is algemeen geweten dat infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van mens naar dier en omgekeerd. Juist om deze reden moet het aantal bezoekers op een bedrijf of in een stal tot een minimum beperkt worden en behoort het een doel te zijn personen zo ver mogelijk van de dieren weg te houden (Carey, 2005; Lister, 2008). Iedere keer dat een vrachtwagenchauffeur of personen van de vangploeg het bedrijf en de stallen betreden, vormt dit een reëel risico op insleep van infectieuze kiemen (Berndtson et al., 1996; Hald et al., 2000; Anonymous, 2010; Gelaude et al., 2014). Een mens kan zowel dienen als mechanische of als biologische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten (Amass, 2005b; Lister, 2008). Bezoekers hebben een belangrijke rol gespeeld bij onder andere de verspreiding van Aviaire Influenza in 2003 (Thomas et al., 2005; Vieira et al., 2009).

Personen kunnen als mechanische vector (bijvoorbeeld meedragen van feces op laarzen) fungeren als zij in contact zijn geweest met geïnfecteerde dieren en vervolgens zonder maatregelen naar gevoelige dieren overgaan (Lister, 2008). Biologische transmissie kan bestaan bij kiemen die zowel mens als pluimvee kunnen infecteren, zoals het Aviaire Influenza virus en Salmonella spp. (Grunkemeyer, 2011).

Materiaal en ziekteverspreiding

Ziekteverwekkers kunnen aan de hand van allerlei materialen een ingang vinden naar een bedrijf. Dit in het bijzonder wanneer het materiaal betreft dat eerder in contact gekomen is met pluimvee of werd vervaardigd of verpakt op andere pluimveebedrijven (Pritchard et al., 2005).

Om te verhinderen dat pathogenen worden overgedragen van het ene bedrijf naar het andere bedrijf wordt er geadviseerd om bedrijfseigen materiaal te hanteren en dit materiaal ook beschikbaar te stellen voor al wie het nodig heeft op uw bedrijf (Lister, 2008; Gelaude et al., 2014). Indien bedrijfsvreemd materiaal toch moet worden binnengebracht op het bedrijf of in bepaalde stallen van het bedrijf, kan dit best via specifieke doorgeefluiken met desinfecterende UV-stralen (Filippitzi et al., 2017).

Bedrijfsmateriaal

Transmissie van infectieuze kiemen gebeurt gemakkelijk indirect via al het materiaal dat gebruikt wordt op een pluimveebedrijf wanneer het niet grondig gereinigd en ontsmet werd na gebruik (Laanen, 2011; Gelaude et al., 2014; Filippitzi et al., 2017). Idealiter wordt gebruik gemaakt van wegwerp eiertrays voor transport en keert dit materiaal niet terug naar het eierlokaal. Het delen van eiertrays werd geïdentificeerd als een risicofactor voor het verspreiden van Aviaire Influenza (Singh et al., 2018). Wanneer geen wegwerpmateriaal gebruikt wordt, moet alles grondig gereinigd en ontsmet worden alvorens het opnieuw te gebruiken.

Contact met de pluimveestal

Het is van groot belang dat er zo weinig mogelijk contact is tussen de medewerkers die in de pluimveestallen werken en de personen die in de eierverzamelruimten werken. Externe besmetting van de eieren kan optreden vanuit de omgeving en tevens kunnen bacteriën in de eieren dringen via poriën en barsten in de eischaal. Horizontale verspreiding van ziektekiemen kan ook gebeuren door vectoren: stof, insecten, ongedierte, trays, transportmateriaal. Als dezelfde personen werkzaam zijn in zowel de pluimveestallen als in de eierverzamelruimte, dienen de nodige hygiënische maatregelen genomen worden alvorens zich van de ene naar de andere ruimte te begeven.