About Biosecurity_Pig

Over bioveiligheid in de varkensproductie

Wat is bioveiligheid?

Bioveiligheid op een varkensbedrijf omvat alle maatregelen die genomen worden om het risico op insleep en verspreiding van ziektekiemen te minimaliseren en zodoende de varkens en het bedrijf gezond te houden. Door het nemen van deze bioveiligheidsmaatregelen en het uitvoeren van een efficiënt management tracht men de dieren op het bedrijf zo goed mogelijk te vrijwaren van zowel endemische als epidemische ziekten (Dewulf en Van Immerseel, 2018).

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de externe en de interne bioveiligheid. De externe bioveiligheid richt zich op de contactpunten van het bedrijf met de buitenwereld en probeert te voorkomen dat ziekteverwekkers uw bedrijf binnenkomen of buitengaan. Dit geldt zowel voor de exotische ziekten, die normaal niet in een land voorkomen, als voor de endemische ziekten, die algemeen voorkomen binnen een land en afwezig kunnen zijn op een specifiek bedrijf maar niet op een ander bedrijf in hetzelfde land (Ribbens et al., 2008). Alle maatregelen die genomen worden om de spreiding binnen een bedrijf tegen te gaan, vallen onder de noemer van interne bioveiligheid (Laanen et al., 2010; Anonymous, 2010).

Waarom bioveiligheid?

Het hoofddoel van bioveiligheidsmaatregelen bestaat eruit de infectiedruk op een bedrijf steeds zo laag mogelijk te houden. Door een verlaging van de algemene infectiedruk wordt het immuunsysteem van een dier minder belast, met een kleinere kans tot ziektedoorbraak als gevolg en daarbij aansluitend een beter dierenwelzijn.

Door de potentiële risico’s voor een ziekte-uitbraak te doen dalen op basis van gerealiseerde bioveiligheidsmaatregelen, kunnen ook andere gunstige consequenties voor het bedrijf vastgesteld worden. Zo werd er geconstateerd in meerdere studies bij varkens dat bioveiligheid een positieve correlatie vertoont met de productieresultaten (zoals bijvoorbeeld de dagelijkse groei) en de rendabiliteit van een bedrijf. Ook het antibioticumgebruik van een varkenshouder kan sterk gereduceerd worden indien verschillende bioveiligheidsmaatregelen geïmplementeerd worden in het productieproces (Laanen et al., 2011; Corrégé et al., 2012; Siekkinen et al., 2012; Laanen et al., 2013; Postma, 2016a; Postma et al., 2016b; Postma et al., 2016c, Postma et al., 2016d). Bovendien zal een afname van het antibioticumgebruik binnen de dierlijke productie zorgen voor een verminderde antibioticumresistentie en dit komt ons allemaal ten goede (Angulo, 2004; Chantziaras et al., 2014).

Ziektetransmissieroutes

Binnen het geheel van ziekteoverdracht zijn niet alle transmissieroutes van even groot belang. Het is dan ook niet eenvoudig om de verschillende routes die pathogenen kunnen volgen te rangschikken volgens relevantie. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van de grote variatie die er bestaat onder de pathogene kiemen aangaande hun adaptatievermogen om een levend wezen te infecteren, zoals bijvoorbeeld hun overlevingskans in de omgeving. Hieruit volgt dat niet alle bioveiligheidsmaatregelen evenveel bijdragen in de preventie van specifieke infectieuze ziekten (Dewulf en Van Immerseel, 2018).

Direct contact tussen dieren wordt beschouwd als dé belangrijkste transmissieweg van infectieuze kiemen. Er zal dus vaak meer aandacht besteed worden aan de bioveiligheidsmaatregelen met betrekking tot het vermijden van direct contact tussen dieren dan aan de maatregelen die getroffen kunnen worden om indirecte overdracht via bijvoorbeeld materiaal of personen te verhinderen (Amass, 2003a; Pritchard et al., 2005; Amass en Baysinger, 2006). Een aanvullende maar niet onbelangrijke factor hierbij is de frequentie waarmee een pathogeen de kans krijgt om via een specifieke weg een dierlijke populatie binnen te dringen. Zo kan een minder cruciale transmissieweg toch erg belangrijk worden wanneer deze meerdere keren een ingang kan betekenen voor infectieuze kiemen (Fèvre et al., 2006; Laanen et al., 2013).

Om het gecombineerde risico (kans op transmissie x frequentie) te berekenen, kan gebruik gemaakt worden van volgende formule:

P = 1-(1-p)n

met p = de kans op ziektetransmissie per event, n = het aantal events en P = het gecombineerde risico (probabiliteit).

Voorbeeld

Als u ervan uitgaat dat een bepaalde transmissieroutes slechts één kans op 1000 (= 0,1%) heeft om ook effectief de ziekte over te dragen en je weet ook dat deze route 50 keer per jaar optreedt (vb. wekelijkse activiteit), dan is de kans op ziekteoverdracht op het einde van het jaar = 1-(1-0,001)50 = 4,88%.

De kans op ziekteoverdracht via een specifieke transmissieroute die een kans heeft van 1 op 50 (= 2%) om de ziekte over te brengen, maar die slechts twee keer per jaar optreedt, is daarentegen 1-(1-0,02)² = 3,96% (Laanen et al., 2010).

U moet u er dus sterk van bewust zijn dat iedere, ook de minder belangrijke, transmissieroute een potentieel risico kan vormen voor de insleep en spreiding van een infectieuze ziekte en dat daarom waakzaamheid op alle bioveiligheidsniveaus steeds heel belangrijk zal zijn voor het bedrijf.

Onderstaande figuur illustreert het relatief belang van de verschillende transmissieroutes van pathogenen tussen bedrijven (Laanen et al., 2010).

Rangschikking van enkele transmissieroutes naar risico

Externe bioveiligheid

Aankoop van fokdieren, biggen en sperma

Ziektetransmissie van dier naar dier

Direct contact tussen geïnfecteerde en gevoelige dieren is de meest efficiënte manier om een ziektekiem over te brengen (Pritchard et al., 2005; Amass en Baysinger, 2006). Een introductie van vreemde varkens of nieuw genetisch materiaal (vb. sperma) zal een groot risico vormen voor de varkenspopulatie binnen een bedrijf die nog geen immuniteit heeft opgebouwd tegen een bepaald pathogeen (Filippitzi et al., 2017). Geïnfecteerde varkens scheiden de pathogenen uit via allerhande excreties en secreties, waaronder speeksel, mest, urine, sperma, enz. Wanneer een gevoelig varken in contact komt met één van deze excreties hetzij secreties of wanneer er direct neus-neus contact plaatsvindt tussen twee dieren, kan de ziekteverwekker gemakkelijk overgedragen worden van het ene naar het andere dier (Dewulf et al., 2017).

Aankoop van dieren vermijden

Aangezien direct contact tussen dieren de meest efficiënte vorm van ziektetransmissie is, wordt het sterk aangeraden om zo weinig mogelijk (liefst geen enkele) dieren een bedrijf binnen te brengen (Amass en Baysinger, 2006; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Een volledig gesloten varkensbedrijf of een volledig gesloten productie zal dan ook minder kans hebben op introductie van ziekte doordat er in dergelijk systeem nooit levende dieren van buitenaf worden binnengebracht (Amass, 2005a). Herhaaldelijke introductie van nieuwe dieren geeft verder ook de mogelijkheid aan de bedrijfseigen kiemen om zich in stand te houden via de circulatie onder nieuwe gevoelige varkens (Dewulf, 2014).

Frequentie van aankoop dieren zo laag mogelijk houden

De frequentie waaraan dieren (of genetisch materiaal) worden aangevoerd en het aantal dieren die daarbij telkens binnengebracht worden, spelen beide een aanzienlijke rol bij de ziekteoverdracht door de efficiënte transmissie van pathogenen via direct diercontact. Hoe meer dieren er dus worden aangebracht, hoe groter het risico op insleep van ziekten (Fèvre et al., 2006; Laanen et al., 2013).

Aantal oorsprong bedrijven beperken

Om het risico op insleep van bepaalde infectieuze ziekten te beperken, wordt er aangeraden uw dieren aan te kopen van een zo minimaal aantal oorsprongsbedrijven (Dewulf, 2014). Verschillende studies hebben aangetoond dat het aanvoeren van dieren vanuit meer dan één bedrijf een grotere bedreiging vormt voor de aanwezige varkenspopulatie en hun gezondheid op het bedrijf (Hege et al., 2002; Lo Fo Wong, 2004).

Oorsprong bedrijven met een hogere sanitaire status

Aangevoerde dieren of genetisch materiaal, zoals sperma, moeten steeds afkomstig zijn van een bedrijf met een gelijke of hogere sanitaire gezondheidsstatus (Pritchard et al., 2005; Kirwan, 2008; Dewulf, 2014). Bedrijven met een ‘hoge gezondheidsstatus’ hebben als doel ‘gezondere varkens’ te produceren. Op deze soort varkensbedrijven kunnen er SPF-dieren (Specific Pathogen Free) aanwezig zijn. Deze SPF-dieren zijn vrij van een aantal specifieke ziekteverwekkers en vormen dus een veel minder groot risico voor de varkens op het bedrijf (Laanen et al., 2010; Filippitzi et al., 2017).

In Denemarken is men al erg vertrouwd met dit SPF-concept. Dit systeem houdt in dat het gezondheidsniveau van een bedrijf constant gemonitord wordt en dat de gegevens/resultaten van dit monitoringsprogramma op een SPF-bedrijf door iedereen te raadplegen zijn. De houders van SPF-varkens uit Denemarken volgen hierdoor vaak veel striktere protocollen inzake bioveiligheid om zo te kunnen voldoen aan dit concept en te kunnen verzekeren dat het bedrijf een minder groot risico vormt voor insleep van ziekten (Filippitzi et al., 2017).

Quarantaine is heilig

Een quarantaineperiode is essentieel voor het management van een varkensbedrijf indien er regelmatig nieuwe dieren worden ingevoerd in de bestaande varkenspopulatie. Het geeft de tijd aan een varkenshouder om alle nieuwe dieren te observeren, eventuele ziektesymptomen te ontdekken en biedt de mogelijkheid om meer zicht te krijgen op de immuniteit van de aangebrachte dieren (Barceló en Marco, 1998; Corrégé, 2002; Pritchard et al., 2005; Calvar et al., 2012; Dewulf, 2014).

Zo kunnen de dieren grondig geëvalueerd worden alvorens introductie plaatsvindt in de bestaande populatie en verkleint de kans op ziekteoverdracht van allerhande pathogenen. Tijdens de quarantaineperiode kunnen de varkens getest worden op bepaalde ziektekiemen, bijvoorbeeld aan de hand van serologie of meststalen. Dit is belangrijk voor het onderkennen van subklinische dragers en zo kan bij de aangevoerde dieren onderzocht worden in welke mate ze beschermd zijn tegen de aanwezige kiemen die circuleren op een bedrijf. Het biedt bovendien de ideale gelegenheid om nieuwe dieren te vaccineren (na serologische controle) en deze dieren te behoeden voor verschillende bedrijfseigen kiemen (Pritchard et al., 2005; Dewulf, 2014).

Quarantaineperiode

Om de ideale quarantaineduur te bepalen, moet er rekening gehouden worden met de incubatietijd van een specifieke ziekte (tijd tussen infectie en het vertonen van klinische symptomen) en de maximale uitscheidingsperiode (Amass, 2005a). Algemeen wordt aangenomen dat een quarantaineperiode minimum drie tot vier weken moet duren, maar voor verschillende infectieuze ziekten is een langere periode essentieel (PRDV en PCV2: 6 tot 8 weken; enzoötische pneumonie: 8 weken; M. hyopneumoniae: 8 tot 10 weken) (Eijck, 2003; Pritchard et al., 2005).

Ziekteoverdracht via genetisch materiaal

Kunstmatige inseminatie bij zeugen is een wijdverspreide techniek die gebruikt wordt als hulpmiddel bij de reproductie in vele intensieve varkenshouderijen. Deze techniek biedt een aantal voordelen: implementeren van nieuw superieur genetisch materiaal, vaak economisch gunstiger en betere controle op ziekten. Toch kunnen deze voordelen op een gegeven moment ook als nadeel beschouwd worden omdat kunstmatige inseminatie kan gezien worden als een transmissieroute voor bepaalde infectieuze ziekten en voor verscheidene genetische defecten (Pritchard et al., 2005; Maes et al., 2008; Althouse en Rossow, 2011). Al heel wat ziekteverwekkers werden uit berensperma geïsoleerd en voor een aantal belangrijke infectieziekten is de overdracht van ziekte via sperma duidelijk vastgesteld:

Klassieke varkenspest (de Smit et al., 1999; Pritchard et al., 2005; Maes et al., 2008; Althouse en Rossow, 2011), parvovirus (Lucas et al., 1974; Maes et al., 2008; Althouse en Rossow, 2011), porciene reproductief en respiratoir syndroom virus (Swenson et al., 1994; Christopher-Hennings et al., 1995; Prieto et al., 1997; Christopher-Hennings et al., 2001; Pritchard et al., 2005; Maes et al., 2008; Althouse en Rossow, 2011), ziekte van Aujesky (Maes et al., 2008; Althouse en Rossow, 2011), brucellose, enz. (Maes et al., 2008; Althouse en Rossow, 2011).

Het is dan ook belangrijk dat de bedrijven waar het sperma vandaan komt, vrij zijn van deze ziekten. Er moeten dus hoge sanitaire eisen worden gesteld aan de KI-centra om zo ziekteverspreiding via sperma tegen te gaan.

Afvoer van dieren, mest en kadavers

Varkenstransport en ziekteverspreiding

Transportwagens rijden van bedrijf tot bedrijf en vormen zo een groot risico voor het spreiden van ziektekiemen. Varkens zouden enkel vervoerd mogen worden door transportwagens die grondig gereinigd en gedesinfecteerd zijn. Daarbij moeten alle dode dieren, al het vervuild strooisel en alle mest verwijderd worden uit het vervoermiddel (Pritchard et al., 2005; Dewulf, 2014).

Een cruciaal punt binnen de spreiding van infectieuze ziekten via varkenstransport is het reinigen en ontsmetten tussen de verschillende transporten van varkens afkomstig uit andere bedrijven en na het uitladen van de varkens aan het slachthuis. Als dit niet grondig uitgevoerd wordt, vormt dit een groot risico voor overdracht van infectieuze kiemen aangezien verschillende varkenspopulaties via transport indirect in contact staan met elkaar (Rajkowski et al., 1998; Amass, 2005b; Dewulf, 2014).

Varkensvrije periode voor transport

Soms wordt er gevraagd om een varkenstransportwagen minimaal een aantal uren of dagen leeg te laten staan alvorens het voertuig een volgend bedrijf binnen mag (Amass et al., 2007). Door de intensieve varkensproductie hebben transportwagens het vaak erg druk waardoor deze maatregel niet vaak wordt toegepast. Wanneer een goede reiniging en desinfectie van het voertuig heeft plaatsgevonden, laat men deze bioveiligheidsmaatregel gauw weg. Echter indien men niet 100% zeker is van een goede voorgaande reiniging of indien de weeromstandigheden (vb. vocht) het niet toelaten om efficiënt te reinigen en te desinfecteren, kan een "downtime" van 24 uur aangewezen zijn. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat een leegstand periode geen vervanging kan zijn van een effectieve reiniging en ontsmetting.

Principe van schone en vuile weg

Op een varkensbedrijf is het niet onbelangrijk om een duidelijke scheiding te maken tussen het schone gedeelte van het bedrijf en het vuile gedeelte (Hémonic et al., 2010; Anonymous, 2010; Neumann, 2012; Filippitzi et al., 2017). Varkenstransportwagens staan constant in contact met andere bedrijven en slachthuizen waardoor deze een reëel risico vormen voor insleep van ziekten (Amass, 2005b; Neumann, 2012). Al het aan- en afvoerend verkeer wordt dus best steeds via de vuile weg geleid, terwijl de schone weg gehouden wordt voor alle interne bewegingen op het varkensbedrijf (Pritchard et al., 2005; Maes, 2016).

Enkel het vuile gedeelte van het bedrijf mag relatief gemakkelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, leveranciers of afnemers. Het ophalen van kadavers (krengenhuisje) hoort ook thuis op dit vuile gedeelte, en al het gebruikte materiaal op deze plaats mag pas terugkeren naar het schone gedeelte na grondige reiniging en desinfectie. Afvoer van gier wordt evenzeer steeds uitgevoerd via de vuile weg en hierbij wordt geadviseerd om gebruik te maken van bedrijfseigen afvoerbuizen. Zo wordt er vermeden dat uw eigen bedrijf besmet geraakt door afvoerbuizen die kort voordien in contact geweest zijn met mest van andere bedrijven (Pritchard et al., 2005).

Terugloop van varkens naar de stal

De terugloop van varkens, die bij het laden in contact zijn geweest met de transportwagen, moet te allen tijde vermeden worden om zo de kans op insleep van pathogenen via een onvoldoende gereinigd voertuig te vermijden. Uitgaande dieren worden best verplaatst naar een welbepaalde en afgebakende laadplaats, zo ver mogelijk van de stallen. Op die manier kan terugloop van dieren beter verhinderd worden en blijft het schoon/vuil-principe in stand. Deze laadplaats en omgeving moet efficiënt kunnen worden gereinigd en gedesinfecteerd (Pritchard et al., 2005; Backhans et al., 2015).

Kadavers en ziekteverspreiding

Kadavers zijn vrijwel altijd een aanzienlijke bron van infectieus, risicovol materiaal. Dieren sterven dikwijls als gevolg van een infectie en scheiden heel veel infectieuze kiemen uit. Wanneer een dier sterft, is het van groot belang het kadaver zo snel mogelijk te verwijderen uit de stal en op te slaan op een geïsoleerde plaats (Meroz en Samberg, 1995; Pritchard et al., 2005).

Deze opslagplaats bevindt zich best zo ver mogelijk van de varkensstallen, ingeplant op een locatie waar het destructiebedrijf de kadavers kan ophalen zonder het bedrijfsterrein te betreden. Op die manier wordt verhinderd dat kiemen van andere bedrijven op uw eigen bedrijf worden binnengebracht via de transportwagen van het destructiebedrijf (Evans en Sayer, 2000; McQuiston et al., 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Maes, 2016).

De kadaverplaats bestaat best uit een goed af te sluiten, gekoelde opslagruimte waar ongedierte geen toegang tot heeft (Evans en Sayer, 2000). Bij het manipuleren van dode varkens worden steeds handschoenen gedragen en nadat de kadavers worden opgehaald, is het sterk aangeraden de ruimte grondig te reinigen en desinfecteren (Pritchard et al., 2015; Filippitzi et al., 2017).

Kadaverkoeling

Een gekoelde kadaveropslag heeft meerdere voordelen ten opzichte van een niet-gekoelde opslagruimte. Het is vooreerst een volledig gesloten systeem waardoor spreiding van ziektekiemen wordt verhinderd en ongedierte wordt tegengehouden. Door de koeling wordt bovendien het verrottingsproces sterk vertraagd waardoor er minder geurontwikkeling plaatsvindt en de frequentie van ophalingen verminderd kan worden (Vangroenweghe et al., 2009a).

Transportwagen destructiebedrijf

Een transportwagen van een destructiebedrijf haalt meerdere gecontamineerde karkassen van verschillende varkensbedrijven op per dag en vormt zo een belangrijke besmettingsbron voor een bedrijf. De gekoelde kadaveropslagruimte (vuil gedeelte varkensbedrijf) wordt het best ingeplant ter hoogte van de openbare weg zodat de transportwagens het bedrijfsterrein niet moeten betreden en zo ver mogelijk wegblijven van de varkensstallen (schoon gedeelte varkensbedrijf) (Evans en Sayer, 2000; McQuiston et al., 2005; Pritchard et al., 2005; Anonymous, 2010; Maes, 2016).

Voeder-, water- en gereedschapstoevoer

Voeder en ziekteverspreiding

Voeders kunnen op het varkensbedrijf een potentiële bron van besmetting vormen. Micro-organismen zoals Salmonella spp. of E. coli kunnen het voeder contamineren en zo een reëel gevaar vormen voor de aanwezige varkenspopulatie. De contaminatie van het voeder kan plaatsvinden zowel tijdens de productie, het transport als het bewaren (Lister, 2008).

Om insleep van ziektekiemen via voederwagens te vermijden, wordt er aangeraden het voeder te laten aanleveren via bedrijfseigen buizen. Op die manier wordt er verhinderd dat de voederwagen en de bijhorende vreemde pathogenen een varkensbedrijf binnentreden (Pritchard et al., 2005; Backhans et al., 2015). Verder is het ook van groot belang ervoor te zorgen dat ratten of andere wilde dieren geen toegang krijgen tot de voedersilo’s om besmetting van het voeder te verhinderen (Hémonic et al., 2010; Anonymous, 2010).

Doorgaans zou de productie van voeder geen groot risico mogen inhouden voor de insleep van infectieuze ziekten aangezien voederfirma’s verplicht worden om zeer strenge hygiënische maatregelen te handhaven tijdens het productieproces. Toch werden meerdere uitbraken van welbepaalde infectieuze ziekten bij varkens, waaronder klassieke varkenspest en MKZ, gelinkt aan transmissie via voedsel, meer bepaald door het voeren van keukenafval en swill (verboden in EU) (Horst et al., 1997; Fritzemeier et al., 2000; Filippitzi et al., 2017; Dewulf et al., 2017).

Drinkwater en ziekteverspreiding

Pathogenen kunnen via gecontamineerd drinkwater gemakkelijk spreiden naar verschillende diergroepen. Water wordt gewoonlijk vanuit een waterput tijdelijk verzameld in een opslagtank om zo van hieruit via meerdere pijpleidingen het water te verdelen over een bedrijf (Dewulf, 2014). De waterput, de opslagtank en de leidingen moeten volledig en goed afsluitbaar zijn opdat stof, ongedierte of wilde vogels geen toegang zouden hebben tot het drinkwater van de dieren en geen bron van contaminatie kunnen vormen (Lister, 2008).

De drinkwaterkwaliteit wordt beïnvloed door de aan- of afwezigheid van biofilms in de waterleidingen. Biofilms vormen een beschermde omgeving voor bacteriën waardoor deze langer kunnen overleven en dus langer een gevaar kunnen betekenen voor uw varkens (Hémonic et al., 2010; Gelaude et al., 2014). Regelmatige microbiologische controle van het drinkwater en grondige reiniging van de verschillende waterleidingen dragen dus zeker bij tot een goeie en veilige kwaliteit van het drinkwater voor de varkens (Pritchard et al., 2005; Hémonic et al., 2010; Dewulf, 2014; Gelaude et al., 2014; Backhans et al., 2015).

Materiaal en ziekteverspreiding

Ziekteverwekkers kunnen aan de hand van allerlei materialen een ingang vinden naar een bedrijf. Dit in het bijzonder wanneer het materiaal betreft dat eerder in contact gekomen is met varkens of werd vervaardigd of verpakt op andere varkensbedrijven (Pritchard et al., 2005; Filippitzi et al., 2017).

Om te verhinderen dat pathogenen worden overgedragen van het ene bedrijf naar het andere bedrijf wordt er geadviseerd om bedrijfseigen materiaal te hanteren en dit materiaal ook beschikbaar te stellen voor al wie het nodig heeft op uw bedrijf (Lister, 2008; Gelaude et al., 2014). Indien bedrijfsvreemd materiaal toch moet worden binnengebracht op het bedrijf of in bepaalde stallen van het bedrijf, kan dit best via specifieke doorgeefluiken met desinfecterende UV-stralen (Filippitzi et al., 2017).

Principe van schone en vuile weg

Op een varkensbedrijf is het belangrijk om een duidelijke scheiding te maken tussen het schone gedeelte van het bedrijf en het vuile gedeelte (Hémonic et al., 2010; Anonymous, 2010; Neumann, 2012; Filippitzi et al., 2017). Varkenstransportwagens staan constant in contact met andere bedrijven en slachthuizen waardoor deze een reëel risico vormen voor insleep van ziekten (Amass, 2005b; Neumann, 2012). Al het aan- en afvoerend verkeer wordt dus best steeds via de vuile weg geleid, terwijl de schone weg gehouden wordt voor alle interne bewegingen op het varkensbedrijf (Pritchard et al., 2005; Maes, 2016).

Enkel het vuile gedeelte van het bedrijf mag relatief gemakkelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, leveranciers of afnemers. Het ophalen van kadavers (krengenhuisje) hoort ook thuis op dit vuile gedeelte en al het gebruikte materiaal op deze plaats mag pas terugkeren naar het schoon gedeelte na grondige reiniging en desinfectie. Afvoer van gier wordt evenzeer steeds uitgevoerd via de vuile weg en hierbij wordt geadviseerd om gebruik te maken van bedrijfseigen afvoerbuizen. Zo wordt er vermeden dat een bedrijf besmet geraakt door afvoerbuizen die kort voordien in contact geweest zijn met mest van andere bedrijven (Pritchard et al., 2005).

Bezoekers en personeel

Ziekteoverdracht tussen mens en dier

Het is algemeen geweten dat infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van mens naar dier en omgekeerd. Juist om deze reden moet het aantal bezoekers op een bedrijf of in een stal tot een minimum beperkt worden en behoort het een doel te zijn om personen zo ver mogelijk van de dieren weg te houden. Een persoon kan zowel dienen als mechanische als biologische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten (Amass et al., 2003b; Amass, 2005b; Lister, 2008; Anonymous, 2010; Dewulf, 2014; Maes, 2016).

Personen kunnen als mechanische vector fungeren als zij in contact zijn geweest met geïnfecteerde dieren en vervolgens zonder maatregelen naar gevoelige dieren overgaan (Amass et al., 2003b; Pritchard et al., 2005; Dewulf, 2014). Deze overdracht doet zich meestal voor door achtergebleven fecesresten op kledij of laarzen en werd in verschillende studies bewezen, bijvoorbeeld voor E. coli (Amass et al., 2013b) en klassieke varkenspest (Ribbens et al., 2007).

Biologische transmissie kan bestaan bij kiemen die zowel mens als varken kunnen infecteren, zoals het H1N1 influenza virus (Wentworth et al., 1997) of de methicilline-resistente S. aureus (MRSA) ST398. Zowel mens als dier kunnen subklinisch drager zijn van deze MRSA ST398 en wederzijdse overdracht tussen mens en varken via direct contact wordt aangenomen (Huijdens et al., 2006).

Bedrijfskledij

Aangezien de mens dienst kan doen als mechanische vector voor de overdracht van infectieuze ziekten, wordt er geadviseerd specifieke bioveiligheidsmaatregelen te treffen bij het betreden van een bedrijf (Amass, 2005b; Lister, 2008; Anonymous, 2010; Dewulf, 2014; Maes, 2016).

Wanneer de varkenshouder of andere bezoekers de stal betreden, is het te allen tijde noodzakelijk schone, bedrijfseigen kledij aan te trekken om insleep van infectieuze kiemen via achtergebleven excreta of secreta van andere dieren te voorkomen (Pritchard et al., 2005; Hémonic et al., 2010; Dewulf, 2014; Maes, 2016).

De hygiënesluis

De hygiënesluis of het omkleedlokaal, waar bezoekers bedrijfseigen kledij en laarzen moeten aantrekken, is bedoeld om het risico op mechanische overdracht van infectieuze kiemen via personen te verhinderen (Vangroenweghe et al., 2009a).

De ligging van het omkleedlokaal binnen het bedrijf is ontzettend belangrijk omdat de stallen of compartimenten enkel toegankelijk mogen zijn na passage door deze sluis. De hygiënesluis beschikt dus slechts over één ingang en één uitgang en kan worden opgedeeld in een schoon en vuil gedeelte (Vangroenweghe et al., 2009a; Hémonic et al., 2010; Filippitzi et al., 2017). Verder moet er ook aandacht besteed worden aan de aanwezigheid van een wastafel met stromend water aangezien handhygiëne (handen reinigen en desinfecteren) essentieel is inzake bioveiligheid alvorens het bedrijf te betreden (Vangroenweghe et al., 2009a; Hémonic et al., 2010; Backhans et al., 2015).

In een varkensbedrijf met een hoge bioveiligheidsstatus moet men daarenboven veelal douchen vooraleer er toegang wordt verschaft tot de stallen. Deze maatregel is interessant als sanitaire maatregel maar zal ook stimuleren om bedrijfseigen kledij en schoeisel aan te trekken (Vangroenweghe et al., 2009a; Hémonic et al., 2010; Maes, 2016).

Inrichting hygiënesluis

Door het efficiënt inrichten en gebruiken van een hygiënesluis of omkleedlokaal, kan de insleep van infectieuze ziektekiemen door de varkenshouder en/of bezoekers worden beperkt (Maes, 2016).

Grondplan van een hygiënesluis

Wanneer de hygiënesluis wordt binnengegaan, dienen de volgende stappen gerespecteerd te worden:

  1. Doe kledij en schoeisel uit bij binnenkomst in het omkleedlokaal
  2. Reinig en desinfecteer de handen
  3. Stap over het bankje en trek een schone overall en laarzen aan
  4. Desinfecteer de laarzen met de laarzenborstel voordat de stal wordt betreden
  5. Bij terugkomst in de hygiënesluis dienen de laarzen te worden gereinigd en gedesinfecteerd m.b.v. de laarzenborstel
  6. Blijf met de natte laarzen op het roostergedeelte
  7. Zet de laarzen in het daarvoor bestemde rek
  8. Trek de vuile overall uit en stop deze in de wasmand
  9. Stap weer over het bankje en was de handen voordat eigen kledij en schoeisel weer wordt aangetrokken

 

Handhygiëne

Het wassen van de handen alvorens een bedrijf of compartiment te betreden, is een eenvoudige en zeer zinvolle maatregel die vaak over het hoofd wordt gezien. Handen zijn een verzamelplaats voor allerlei kiemen en kunnen door direct contact gemakkelijk overgedragen worden naar de varkens. Wanneer men dus in het omkleedlokaal van kledij en schoeisel verwisselt, moet men er ook een gewoonte van maken om steevast de handen te wassen zowel bij aankomst als bij vertrek uit de ruimte (Amass et al., 2003b; Vangroenweghe et al., 2009a; Anonymous, 2010).

Uit een studie (Lo Fo Wong et al., 2004) is gebleken dat het consequent wassen van handen vooraleer men een afdeling met varkens binnengaat, zorgt voor een significante verlaging van de kans om als varkensbedrijf positief te testen op Salmonella.

Varkensvrije periode of "downtime"

Op bedrijven met een hoge gezondheidsstatus wordt vaak een varkensvrije periode van 24 tot 48 uur, soms zelf tot 72 uur geëist voor professionele bezoekers alvorens deze personen het varkensbedrijf mogen betreden (Amass, 2005a; Pritchard et al., 2005; Vangroenweghe et al., 2009a). Dit is gebaseerd op enkele studies die aangetoond hebben dat het MKZ-virus en M. pneumoniae gedurende een bepaalde periode konden overleven bij de mens (11 tot 30 uren respectievelijk) en zelf passief werden uitgescheiden door de mens (Sellers et al., 1971; Moore, 1992).

Het is evenwel de vraag in hoeverre deze varkensvrije periode wel degelijk zijn nut heeft. Verschillende studies hebben immers aangetoond dat het instellen van een "downtime" geen invloed heeft op de transmissie van verschillende ziektekiemen wanneer andere aangewezen bioveiligheidsmaatregelen werden geïmplementeerd op het bedrijf (bedrijfskledij, handen wassen, eventueel douchen). Dit kon worden aangetoond voor E. coli, MKZ-virus, TGEV, M. hyopneumoniae en PRRSV (Alvarez et al., 2001; Otake et al., 2002; Amass et al., 2003b; Batista et al., 2004). Deze maatregel wordt vaak aanzien als een soort verzekering voor de varkenshouder of als een manier om ongewenste bezoekers weg te houden. Indien een groot aantal bedrijven daadwerkelijk een varkensvrije periode eisen van minimum 24 uur dan zal dit voor heel wat professionelen moeilijk worden om efficiënt te werken (dierenarts, adviseurs…) (Pritchard et al., 2005; Vangroenweghe et al., 2009a).

Douchen alvorens het bedrijf te betreden

In een varkensbedrijf met een hoge gezondheidsstatus worden bezoekers vaak verplicht om te douchen alvorens ze toegang krijgen tot het bedrijf. Deze maatregel is interessant als hygiënemaatregel maar heeft als belangrijkste voordeel dat alle mogelijk gecontamineerde kledij verwisseld wordt en schone, bedrijfseigen kledij in de plaats kan worden aangetrokken en dat de handen zeker gewassen zijn (Vangroenweghe et al., 2009a; Hémonic et al., 2010; Maes, 2016). Het verplicht douchen houdt bovendien vaak ongewenste of minder belangrijke bezoekers uit de stallen aangezien men dit protocol dikwijls te omslachtig vindt om uit te voeren (Moore, 1992; Amass en Clark, 1999).

Ongedierte- en vogelbestrijding

Knaagdieren en ziekteverspreiding

Knaagdieren spelen een beduidende rol in zowel de mechanische als biologische transmissie van bepaalde ziektekiemen. Deze diersoorten kunnen belangrijk zijn voor de verspreiding van bepaalde pathogenen binnen een varkensbedrijf maar zijn ook zeker van betekenis voor de insleep van kiemen vanuit naburige bedrijven (Amass en Baysinger, 2006; Vangroenweghe et al., 2009a). Ongedierte zoals ratten zullen vaak dienen als reservoir voor bedrijfseigen pathogenen en zullen deze pathogenen verder verspreiden (Andres en Davies, 2015). Het werd duidelijk aangetoond dat knaagdieren meespelen in de transmissie van micro-organismen zoals B. hyodysenteriae (varkensdysenterie), leptospirose, PRDV, SalmonellaE. coli en L. intracellularis (PIA) (Davies en Wray, 1995; Pritchard et al., 2005; Davies en Cook, 2008; Vangroenweghe et al., 2009a; Anonymous, 2010).

Naast het verspreiden van infectieuze ziekten zullen knaagdieren ook veel schade verrichten aan de bedrijfsgebouwen of materiaal (elektriciteit, isolatie, structuur) en kunnen ze een bron zijn van voedselverspilling (Backhans en Fellstrom, 2012).

Knaagdierenbestrijding

Om knaagdieren weg te houden van het bedrijf is een efficiënt knaagdierencontroleprogramma noodzakelijk, soms met de hulp van gespecialiseerde bedrijven (Amass, 2005a; Lister, 2008; Hémonic et al., 2010; Dewulf, 2014; Backhans et al., 2015; Filippitzi et al., 2017).

Het is belangrijk om de buitenzijde van het bedrijf ongediertewerend te maken door zo weinig mogelijk plaatsen te creëren waar knaagdieren kunnen schuilen of nestelen. Zorg er dus voor dat er geen materiaal of ander vuil opgestapeld ligt tegen de stalmuren en bestrijd al het onkruid in de omgeving van de bedrijfsgebouwen. Verder kan het voeder voor de varkens best opgeslagen worden in goed afgesloten silo’s of op plaatsen waar ongedierte geen toegang tot heeft en worden resten van varkensvoeder steeds uit de stal verwijderd (Lister, 2008; Anonymous, 2010).

Vogels en ziekteverspreiding

Net zoals knaagdieren kunnen vogels bepaalde pathogenen direct of indirect doorgeven aan de varkens en kunnen ze schade aanrichten aan de bedrijfsgebouwen of materialen (Amass en Baysinger, 2006; Filippitzi et al., 2017). Voorbeelden van infectieuze ziekten waarbij vogels een rol kunnen spelen in de transmissie zijn Bordetella spp., aviaire tuberculose, Salmonella spp. en aviaire influenza (Pensaert et al., 1981; Vangroenweghe et al., 2009a; Anonymous, 2010). Om vogels (en hiermee ook knaagdieren) uit de stallen te houden en hierdoor direct of indirect contact met de varkens te vermijden, wordt er aangeraden om gaas te plaatsen ter hoogte van alle luchtinlaten (Vangroenweghe et al., 2009a; Anonymous, 2010).

Huisdieren en ziekteverspreiding

Huisdieren (hond en kat) kunnen fungeren als indirecte vector voor infectieuze kiemen wanneer ze in de stallen mogen komen doordat ze infectieus materiaal kunnen meedragen tot bij de gevoelige varkens in de verschillende compartimenten van het bedrijf. De bestrijding van ratten of muizen door middel van huisdieren is dus geen goede methode en wordt dus absoluut afgeraden (Vangroenweghe et al., 2009a).

Insecten en ziekteverspreiding

Insecten kunnen een essentiële rol spelen bij de overdracht van meerdere varkensgeassocieerde pathogenen in het varkensbedrijf. Verschillende studies wezen uit dat micro-organismen zoals onder andere Salmonella spp., TGEV., S. suis, PRRSV en PCV2 gedragen en getransfereerd kunnen worden door specifieke invertebrata (vaak vliegen uit de familie van de Muscidae) (Otake et al., 2003; Dee et al., 2004; Pritchard et al., 2005; Forster et al., 2007; Blunt et al., 2011).

Om insecten te weren uit de bedrijfsgebouwen (niet alleen uit de stallen, ook in de hygiënesluis en andere bijgebouwen) is het van belang gebruik te maken van verschillende soorten insecticiden en andere maatregelen zoals het voorzien van vliegengaas op alle ramen of luchtinlaten (Vangroenweghe et al., 2009a; Gelaude et al., 2014).

Bedrijfsligging

Aërogene ziektetransmissie

De ligging van een varkensbedrijf is een gegeven waar de varkenshouder in het algemeen weinig vat op heeft en waaraan er weinig kan veranderd worden (Vangroenweghe et al., 2009a; Gelaude et al., 2014). Aangezien er heel wat belangrijke pathogenen onder meer via aërogene transmissie kunnen overgedragen worden, wordt de ligging als een kritisch punt beschouwd binnen de externe bioveiligheid (Julio en Santiago, 2003; Hartung en Schulz, 2007; Vangroenweghe et al., 2009a). M. hyopneumoniae, klassieke varkenspest en PRRSV zijn voorbeelden van ziektekiemen bij varkens die via de lucht verspreid kunnen worden (Ribbens et al., 2004; Desrosiers, 2005; Dee et al., 2009).

Het soort nabijgelegen varkensbedrijf, het aantal varkens in de naburige bedrijven en de densiteit van de varkens in deze collega-bedrijven kunnen als cruciale factoren beschouwd worden voor de insleep van infectieuze kiemen in een bedrijf (Pritchard et al., 2005; Backhans et al., 2015).

De afstand tot deze naburige varkensbedrijven, het gebruik van aangrenzende openbare wegen voor dierlijk transport en de dominante windrichting op het bedrijf zullen de kans op aërogene transmissie van een bepaald pathogeen verder mee bepalen. In een studie werd vastgesteld dat het aantal bedrijven binnen een straal van twee kilometer een significante invloed heeft op de frequentie van respiratoire aandoeningen op het bedrijf (Rose en Madec, 2002). Er wordt verder gesuggereerd dat een minimumafstand van 500 meter tussen twee verschillende varkensbedrijven het risico op spreiding van infectieuze ziekten significant kan doen dalen (Pritchard et al., 2005; Vangroenweghe et al., 2009a).

Mest en ziektetransmissie

Verschillende pathogenen, zoals E. coli, PRRSV, Salmonella en nog vele andere, kunnen langere tijd overleven in feces en kunnen zo overgedragen worden via de mest van varkens. Het risico op transmissie van bepaalde ziektekiemen is hoger wanneer een dier in contact komt met feces van varkens uit een vreemd bedrijf. Er wordt daarom geadviseerd om mest van andere varkensbedrijven niet uit te rijden of te injecteren op/in het land in een straal van +/- drie kilometer rondom een specifiek varkensbedrijf (Amass, 2005b). Verder wordt er ook aangeraden om bedrijfseigen materiaal of machines te gebruiken om deze taken uit te voeren (Moore, 1992; Pritchard et al., 2005; Kirwan, 2008).

Everzwijnen

Wilde dieren, waaronder everzwijnen, kunnen een ernstige bedreiging vormen voor uw varkenspopulatie aangezien deze dieren een reservoir zijn voor infectieuze varkensziekten (Ruiz-Fons et al., 2007; Filippitzi et al., 2017). Indien varkens buitenbeloop hebben, is het risico op insleep van ziekte via direct contact met everzwijnen sterk verhoogd, zeker wanneer er veel everzwijnen voorkomen in de regio van het bedrijf (Ribbens et al., 2008; Vangroenweghe et al., 2009a). Dit geldt onder andere voor Klassieke varkenspest (Fritzemeier et al., 2000) en voor de ziekte van Aujesky (Artois et al., 2002). Om everzwijnen en andere wilde dieren van het bedrijfsterrein te mijden, wordt er aangeraden een degelijke omheining te plaatsen rondom het varkensbedrijf (Pritchard et al., 2005; Vangroenweghe et al., 2009a).

Interne bioveiligheid

Ziektemanagement

Achterblijvers terugleggen

Het terugleggen van biggen naar een jongere groep is zeer risicovol en eigenlijk ontoelaatbaar. De dieren blijven niet voor niets achter in hun groei en ontwikkeling (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Achterblijvers hebben een grotere kans om bepaalde infecties te ontwikkelen aangezien hun immuunsysteem vaak niet optimaal werkt. Wanneer een achterblijvende big teruggelegd wordt naar een jongere groep, kan deze big verscheidene infectieuze kiemen met zich meedragen waarvoor de jongere, gevoelige populatie nog geen immuniteit heeft opgebouwd. Op die manier kan een ziekte gemakkelijk doorbreken binnen een groep immunologisch naïeve varkens (Dewulf, 2014; Belluco et al., 2015).

Batterijbiggen zijn een erg kwetsbare groep omdat deze biggen vaak een lagere immuniteit bezitten, dikwijls vechten en bijten op het moment dat ze bij elkaar worden gebracht en opmerkelijk meer pathogenen met zich meedragen (Cameron et al., 2012; Johnson et al., 2012). Wanneer de varkenshouder beoordeelt dat een achterblijver nooit meer een rendabel vleesvarken kan worden, is het een betere keuze om het dier te euthanaseren in plaats van het aan te houden als permanente infectiebron voor de varkenspopulatie (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014).

Ziekenboeg

Klinisch zieke dieren moeten zo snel mogelijk afgezonderd worden om te vermijden dat er direct (neus-neus) of indirect (excreties of secreties) contact kan plaatsvinden met de andere varkens. Het advies bestaat eruit de zieke dieren te isoleren in een afgesloten ziekenboeg, in een aparte ruimte (Hémonic et al., 2010; Dewulf, 2014). Zieke varkens verplaatsen naar een leegstaand compartiment binnen dezelfde ruimte of naar de gang van de afdeling heeft weinig zin en kan nog altijd een belangrijke invloed hebben op de ziektetransmissie tussen de dieren. Ook karkassen zijn een infectiebron en moeten zo snel mogelijk uit de stallen verwijderd worden (Dewulf, 2014). Om de overdracht van pathogenen te vermijden tussen het ziek dier en de gevoelige populatie, wordt er geadviseerd om zieke varkens te manipuleren of te behandelen na de gezonde varkens (Vangroenweghe et al., 2009a; Backhans et al., 2015).

Vaccinatie en ziektestatus

Een stabiele bedrijfsimmuniteit voorkomt continue circulatie van infectieuze kiemen. In een bedrijf waar veel dieren geïmporteerd worden, zal het veel moeilijker zijn om een stabiele immuniteit te behouden onder de varkens in vergelijking met een gesloten bedrijf dat nooit dieren aanvoert (Amass en Baysinger, 2006).

Door een varkenspopulatie te vaccineren aan de hand van een wel onderbouwd protocol, kan een meer evenwichtige en betere bedrijfsimmuniteit gecreëerd worden (Filippitzi et al., 2017). Het vaccineren van dieren zal bescherming bieden tegen het ontwikkelen van klinische symptomen, maar zal aansluitend ook de transmissie van pathogenen in de populatie onderdrukken (Dewulf, 2014). Vaccinatie kan dus zorgen voor minder uitval door ziekte of sterfte binnen de varkenspopulatie en zal het algemeen welzijn van de varkens ten goede komen (Morton, 2007). De bedrijfsbegeleidende dierenarts stelt meestal het vaccinatieprotocol op, rekening houdend met onder andere de aanwezige ziekten op het bedrijf en in de regio en de kostenefficiëntie van de verschillende vaccins (Backhans et al., 2015; Filippitzi et al., 2017).

Naast vaccineren, is het ook van belang om de ziektestatus van het varkensbedrijf te kennen. Op die manier kan een goede populatiegezondheid gewaarborgd worden en creëert men de mogelijkheid om op tijd in te grijpen waar het nodig is (eventueel door het (her)invoeren van een bepaald vaccinatieprotocol).

Werp- en kraamperiode

Wassen van zeugen

Infectieuze kiemen kunnen van zeug naar big horizontaal overgedragen worden via de huid en de spenen (naast de verticale overdracht via de placenta of zeugenmelk) (Amass et al., 1996; Filippitzi et al., 2017). Om de transmissie van pathogenen te verhinderen vanuit de drachtige zeugenstal naar de kraamhokken, dienen zeugen ontwormd, ontschurft en gewassen te worden, een aantal dagen voor de verplaatsing naar het kraamhok. Op die manier wordt de infectiedruk voor de pasgeboren big naar een lager niveau gebracht (Vangroenweghe et al., 2009a).

Verleggen van biggen in de kraamstal

Het mengen van tomen in de kraamstal is gevaarlijk aangezien infectieuze kiemen overgedragen kunnen worden van een geïnfecteerde zeug of drager naar een gevoelige big die nog geen maternale antistoffen bezit (Zimmerman et al., 2012). Als tweede kan er gesteld worden dat het aantal ‘in contact biggen’ van één besmette big aanzienlijk verhoogt wanneer verschillende tomen worden gemengd (Vangroenweghe et al., 2009a). Uit een onderzoek op verschillende Nederlandse bedrijven is gebleken dat het verleggen van meer dan 5% van de biggen in de kraamstal en het verwisselen van toom later dan 48 uur na het werpen, de kans op problemen met PRRS sterk doet stijgen (Duinhof et al., 2006).

Instrumenten ter behandeling van biggen

In de kraamstal worden bij de zuigende biggen een aantal handelingen uitgevoerd (castratie, oormerken, ijzerinjectie toedienen, ...) waarvoor specifiek materiaal nodig is. Dit materiaal kan een transmissieweg vormen voor infectieuze kiemen indien het niet op een grondige wijze gereinigd en gedesinfecteerd wordt na gebruik (Alvarez et al., 2002; Vangroenweghe et al., 2009a; Filippitzi et al., 2017). Tijdens het castreren van biggen bijvoorbeeld is het noodzakelijk om het castratiemesje te ontsmetten vooraleer het opnieuw gebruikt wordt bij een volgende big. Om dit werk sneller te laten vorderen, kan er gebruik gemaakt worden van twee mesjes die telkens worden afgewisseld (Hémonic et al.,2010).

Biggenbatterij

All-in/all-out

Het all-in/all-out principe is waarschijnlijk één van de belangrijkste bioveiligheidsmaatregelen om de infectieuze cyclus van pathogenen te doorbreken doorheen de levensloop van een varken op een bedrijf (Clark et al., 1991). Deze maatregel houdt in dat varkens samengehouden worden in verschillende groepen naargelang leeftijd en gewicht. De verscheidene groepen worden niet gemengd tijdens hun verblijf op het varkensbedrijf en op het moment dat een groep varkens opschuift naar een volgende productiefase (bijvoorbeeld van kraamstal naar batterij) worden alle stallen volledig leeggehaald (Maes et al., 2008; Anonymous, 2010; Backhans et al., 2015). Door gebruik te maken van dit principe wordt de kans gecreëerd om elk compartiment grondig te reinigen en desinfecteren en wordt op die manier kruiscontaminatie tussen opeenvolgende productierondes vermeden (Dewulf, 2014). Om volledig te kunnen voldoen aan dit systeem dient er op een bedrijf een ziekenboeg of restafdeling aanwezig te zijn om dieren te kunnen afzonderen en moet de groepsgrootte aangepast kunnen worden aan iedere afdeling (Vangroenweghe et al., 2009a).

Leeftijdsgroepen samenhouden

Een all-in/all-out systeem waarbij een groep biggen van hetzelfde compartiment telkens samen verplaatst wordt tijdens de verschillende productiefasen geniet de voorkeur boven het mengen van verschillende groepen bij de overgang naar elke volgende fase (Maes et al., 2008; Hémonic et al., 2010). Het is beter om twee of drie tomen samen te plaatsen wanneer ze overgebracht worden naar de batterij in plaats van de biggen te sorteren op gewicht of grootte en zo volledig nieuwe groepen te vormen (Dewulf, 2014).

Extra hygiënesluis voor batterij

Het kan voor de meest gevoelige leeftijdsgroepen (zoals bijvoorbeeld de biggenbatterij) of voor de risico houdende groepen (zoals de quarantaine afdeling) aangewezen zijn om een extra hygiënesluis te implementeren in een varkensbedrijf. Batterijbiggen zijn erg vatbaar voor infecties en hebben er dus alle baat bij om beschermd te worden via een aparte hygiënesluis tegen de te hoge infectiedruk vanuit de andere afdelingen van het bedrijf. Anderzijds kunnen de problemen op de batterij ook dusdanig zijn dat net extra maatregelen nodig zijn om versleep vanuit de batterij naar de andere diercategorieën te verkleinen.

Achterblijvers terugleggen

Het terugleggen van biggen naar een jongere groep is zeer risicovol en eigenlijk ontoelaatbaar. De dieren blijven niet voor niets achter in hun groei en ontwikkeling (Vangroenweghe, 2009a; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Achterblijvers hebben een grotere kans om bepaalde infecties te ontwikkelen aangezien hun immuunsysteem vaak niet optimaal werkt. Wanneer een achterblijvende big teruggelegd wordt naar een jongere groep, kan deze big verscheidene infectieuze kiemen met zich meedragen waartegen de jongere, gevoelige populatie nog geen immuniteit heeft opgebouwd. Op die manier kan een ziekte gemakkelijk doorbreken binnen een groep immunologisch naïeve varkens (Dewulf, 2014; Belluco et al., 2015).

Batterijbiggen zijn een erg kwetsbare groep omdat deze biggen vaak een lagere immuniteit bezitten, dikwijls vechten en bijten op het moment dat ze bij elkaar worden gebracht en opmerkelijk meer pathogenen met zich meedragen (Cameron et al., 2012; Johnson et al., 2012). Wanneer de varkenshouder beoordeelt dat een achterblijver nooit meer een rendabel vleesvarken kan worden, is het een betere keuze om het dier te euthanaseren in plaats van het aan te houden als permanente infectiebron voor de varkenspopulatie (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014).

Bezettingsdichtheid

De hokbezettingsdichtheid in varkensstallen omvat de beschikbare hoeveelheid ruimte die een varken nodig heeft om aan al zijn basisbehoeften (eten, drinken, bewegen, rusten, …) te kunnen voldoen. Deze parameter heeft een belangrijke invloed op de gezondheidsstatus van een varkensbedrijf aangezien het nauw samenhangt met het stalklimaat en de heersende infectiedruk van allerhande pathogenen binnen een bedrijf (Dewulf et al., 2007). Zo zal een hogere bezetting van varkens de frequentie van spijsverteringsstoornissen en/of ademhalingsproblemen sterk in de hand werken (Pointon et al., 1985; Maes et al., 2000a; Maes et al., 2000b; Stärk, 2000; Laanen, 2011). Als varkens dicht opeen zitten, zal het varken ook meer stress ervaren waardoor het dier gevoeliger wordt voor infecties en meer infectieuze kiemen kan uitscheiden. Bij een hoge hokbezetting zijn er bovendien meer dieren die de kans hebben om in contact te komen met één geïnfecteerd varken. Veel geïnfecteerde varkens op een klein oppervlak zullen hierdoor zorgen voor een toename in de algemene infectiedruk (Dewulf et al., 2007; Laanen, 2011).

De Europese richtlijnen voor hokbezettingsdichtheid bij varkens zijn wettelijk bepaald en werden gebaseerd op oud onderzoek. Ze zijn niet mee geëvolueerd met de recente ontwikkelingen in onze varkenshouderij. Deze waarden liggen niet in de lijn met de optimale richtlijnen en moeten dus aanzien worden als absolute minima in plaats van als optimale waarden (Dewulf et al., 2007). Uit onderzoek is gebleken dat de optimale waarden ongeveer 20 tot 24% hoger liggen (Hamilton et al., 2003; Laanen et al., 2011).

Normen bezettingsdichtheid varkens

Vleesvarkens

All-in/all-out

Het all-in/all-out principe is waarschijnlijk één van de belangrijkste bioveiligheidsmaatregelen om de infectieuze cyclus van pathogenen te doorbreken doorheen de levensloop van een varken op een bedrijf (Clark et al., 1991). Deze maatregel houdt in dat varkens samengehouden worden in verschillende groepen naargelang leeftijd en gewicht. De verscheidene groepen worden niet gemengd tijdens hun verblijf op het varkensbedrijf en op het moment dat een groep varkens opschuift naar een volgende productiefase (bijvoorbeeld van kraamstal naar batterij) worden alle stallen volledig leeggehaald (Maes et al., 2008; Anonymous, 2010; Backhans et al., 2015). Door gebruik te maken van dit principe wordt de kans gecreëerd om elk compartiment grondig te reinigen en desinfecteren en wordt op die manier kruiscontaminatie tussen opeenvolgende productierondes vermeden (Dewulf, 2014). Om volledig te kunnen voldoen aan dit systeem dient er op een bedrijf een ziekenboeg of restafdeling aanwezig zijn om dieren te kunnen afzonderen en moet de groepsgrootte aangepast kunnen worden aan iedere afdeling (Vangroenweghe et al., 2009a).

Leeftijdsgroepen samenhouden

Een all-in/all-out systeem waarbij een groep dieren van hetzelfde compartiment telkens samen verplaatst worden tijdens de verschillende productiefasen geniet de voorkeur boven het mengen van verschillende groepen bij de overgang naar iedere volgende fase (Maes et al., 2008; Hémonic et al., 2010). Het is beter om twee of drie tomen samen te plaatsen (zelfde groepen die werden gevormd bij de overgang van kraamstal naar batterij) wanneer ze overgebracht worden naar de mestvarkens in plaats van de varkens te sorteren op gewicht of grootte en zo volledig nieuwe groepen te vormen (Dewulf, 2014).

Achterblijvers terugleggen

Het terugleggen van varkens naar een jongere groep is zeer risicovol en eigenlijk ontoelaatbaar. De dieren blijven niet voor niets achter in hun groei en ontwikkeling (Vangroenweghe et al., 2009a; Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Achterblijvers hebben een grotere kans om bepaalde infecties te ontwikkelen aangezien hun immuunsysteem vaak niet optimaal werkt. Wanneer een achterblijvend varken teruggelegd wordt naar een jongere groep, kan dit varken verscheidene infectieuze kiemen met zich meedragen waarvoor de jongere, gevoelige populatie nog geen immuniteit heeft opgebouwd. Op die manier kan een ziekte gemakkelijk doorbreken binnen een groep immunologisch naïeve varkens (Dewulf, 2014; Belluco et al., 2015).

Bezettingsdichtheid

De hokbezettingsdichtheid in varkensstallen omvat de beschikbare hoeveelheid ruimte dat een varken nodig heeft om aan al zijn basisbehoeften (eten, drinken, bewegen, rusten…) te kunnen voldoen. Deze parameter heeft een belangrijke invloed op de gezondheidsstatus van een varkensbedrijf aangezien het nauw samenhangt met het stalklimaat en de heersende infectiedruk van allerhande pathogenen binnen een bedrijf (Dewulf et al., 2007). Zo zal een hogere bezetting van varkens de frequentie van spijsverteringsstoornissen en/of ademhalingsproblemen sterk in de hand werken (Pointon et al., 1985; Maes et al., 2000a; Maes et al., 2000b; Stärk, 2000; Laanen, 2011). Als varkens dicht opeen zitten, zal het individuele dier ook meer stress ervaren waardoor het dier gevoeliger wordt voor infecties en meer infectieuze kiemen kan uitscheiden. Bij een hoge hokbezetting zijn er bovendien meer dieren die de kans hebben om in contact te komen met één geïnfecteerd varken. Veel geïnfecteerde varkens op een klein oppervlak zullen hierdoor zorgen voor een toename in de algemene infectiedruk (Dewulf et al., 2007; Laanen, 2011).

De richtlijnen voor hokbezettingsdichtheid bij varkens zijn wettelijk bepaald en werden gebaseerd op oud onderzoek. Ze zijn niet mee geëvolueerd met de recente ontwikkelingen in onze varkenshouderij. Deze waarden liggen niet in de lijn met de optimale richtlijnen en moeten dus aanzien worden als absolute minima in plaats van als optimale waarden (Dewulf et al., 2007) Uit onderzoek is gebleken dat de optimale waarden ongeveer 24% hoger liggen (Laanen et al., 2011).

Normen bezettingsdichtheid varkens

Maatregelen tussen compartimenten, looplijnen en gebruik van gereedschap

Leeftijd en gevoeligheid

De leeftijd van een dier staat sterk in verband met de gevoeligheid voor bepaalde infectieuze kiemen (Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat bepaalde receptoren slechts op specifieke tijdstippen in het leven van een varken aanwezig zijn. Anderzijds verdwijnt de maternale immuniteit (bescherming van biggen door antilichamen uit de moedermelk) na verloop van tijd (Dewulf, 2014). Het is dus van groot belang om de verschillende leeftijdsgroepen te scheiden zodat ze geen infectieuze kiemen kunnen overdragen naar elkaar (Dewulf, 2014; Filippitzi et al., 2017). Het werk op het bedrijf kan bovendien best uitgevoerd worden van jong naar oud en van gezond naar ziek om transmissie van ziekte tegen te gaan (eerst de zuigende biggen, daarna de drachtige zeugen, mestvarkens, quarantaine en uiteindelijk de zieke dieren) (Filippitzi et al., 2017).

Oudere varkens zijn vaak beter beschermd tegen bepaalde ziektekiemen maar blijven hier wel drager van, terwijl jonge varkens nog geen immuniteit hebben opgebouwd tegen deze pathogenen en dus risico lopen op infectie bij contact met deze oudere dieren. Het wordt bijgevolg sterk afgeraden om oudere dieren terug te plaatsen in een jonge varkenspopulatie alsook het huisvesten van oude en jonge varkens in dezelfde ruimte kan beter niet geïmplementeerd worden in een varkensbedrijf (Dewulf, 2004).

Looplijnen

Het is erg belangrijk dat er op een varkensbedrijf looplijnen worden uitgewerkt om te verhinderen dat infectieuze kiemen overgedragen worden tussen de verschillende gevoelige leeftijdsgroepen. Deze looplijnen vormen een vast parcours doorheen het varkensbedrijf. Bij elk bezoek aan het bedrijf wordt deze vastgelegde route strikt gevolgd en worden alle handelingen in de varkensstallen in deze volgorde uitgevoerd. Ook het materiaal moet afgestemd zijn volgens deze looplijnen zodat er niet moet teruggegaan worden naar een vorig compartiment (Vangroenweghe et al., 2009a; Laanen, 2011). Er wordt geadviseerd om te beginnen bij de jongste dieren, vervolgens door te gaan naar de drachtige zeugen en mestvarkens, daaropvolgend de quarantainestal te betreden en uiteindelijk te eindigen bij de zieke dieren (Vangroenweghe et al., 2009a; Laanen, 2011; Filippitzi et al., 2017).

Gereedschap per verschillende afdeling

Transmissie van infectieuze kiemen gebeurt gemakkelijk indirect via al het materiaal dat gebruikt wordt op een varkensbedrijf (Laanen, 2011; Gelaude et al., 2014; Filippitzi et al., 2017). Een drijfplank of een schop kan moeiteloos gecontamineerd worden met mest die allerhande pathogenen bevat. Om interne ziekteoverdracht te vermijden, gebruikt men beter verschillend materiaal per leeftijdscategorie of compartiment. Het is bijgevolg aan te raden gereedschap te gebruiken dat duidelijk herkenbaar is door verschillende kleurcodes in de verschillende afdelingen om op die manier verplaatsing van het gereedschap van de ene naar de andere afdeling te verhinderen (Vangroenweghe et al., 2009a; Laanen, 2011; Gelaude et al., 2014).

Bedrijfseigen materiaal

Ziekteverwekkers kunnen aan de hand van allerlei materialen een ingang vinden naar uw bedrijf. Dit in het bijzonder wanneer het materiaal betreft dat eerder in contact gekomen is met varkens of werd vervaardigd of verpakt op andere varkensbedrijven (Pritchard et al., 2005; Filippitzi et al., 2017). Om te verhinderen dat pathogenen worden overgedragen van het ene bedrijf naar het andere bedrijf wordt er geadviseerd om bedrijfseigen materiaal te hanteren en dit materiaal ook beschikbaar te stellen voor al wie het nodig heeft op uw bedrijf (Lister, 2008; Gelaude et al., 2014). De varkensstrop kan hierbij als voorbeeld genomen worden. Elk bedrijf kan beter een eigen varkensstrop bezitten en deze mag niet uitgewisseld worden met andere varkensbedrijven. Ook intern moeten er maatregelen getroffen worden om geen ziekteoverdracht te veroorzaken tussen de verschillende gevoelige varkensgroepen aangezien zo’n strop al gauw gecontamineerd is met slijm, speeksel en ander organisch materiaal (Vangroenweghe et al., 2009a).

Naalden en spuiten

Het gebruik van injectiemateriaal in een varkenspopulatie om bijvoorbeeld medicatie of ijzer toe te dienen, kan een beduidende rol spelen in de ziekteoverdracht van vele infectieuze ziekten indien de naalden en spuiten niet regelmatig vervangen worden (Hémonic et al., 2010; Filippitzi et al., 2017). Naalden kunnen gecontamineerd geraken door ziektekiemen op de huid van het varken of door pathogenen uit het bloed en vormen zo een reëel risico voor transmissie van ziektekiemen tussen verschillende varkens (Hémonic et al., 2010). Ideaal gezien zou voor elke nieuwe injectie bij een varken ook een nieuwe naald moeten gebruikt worden (wegwerpnaalden), maar op de meeste varkensbedrijven wordt een naald echter gebruikt tot dat ze helemaal bot is. Men kan een naald verwisselen per toom of bij zeugen per 10 dieren (Vangroenweghe et al., 2009a).

Reiniging en desinfectie

Reiniging en desinfectie van de stallen

Om infectieuze ziekten onder controle te houden op een varkensbedrijf en een infectiecyclus van een bepaalde pathogeen te doorbreken, zijn de drie afzonderlijke stappen in het schoonmaken van bedrijfsstallen erg belangrijk: grondig reinigen, degelijk desinfecteren en voldoende laten uitdrogen (Amass en Clark, 1999). Hier bovenop moet worden vermeld dat dit reinigingsprotocol nooit kan slagen zonder eerst al de feces actief te verwijderen uit de stal. Wanneer infectieuze kiemen achterblijven in het compartiment doordat de reiniging niet grondig werd uitgevoerd, kunnen deze voor problemen zorgen bij de volgende productieronde (Dewulf, 2014). Uit een studie blijkt dat deze transmissie heel snel kan verlopen. Er werd aangetoond dat varkens reeds geïnfecteerd bleken te zijn nadat ze twee uur verbleven in een stal die besmet was met Salmonella Typhimurium (Hurd et al., 2001).

Een optimaal reinigings- en desinfectieprotocol bestaat uit 7 stappen:

1. droog reinigen van de stallen om alle organisch materiaal maximaal te verwijderen,

2. inweken van de stal (bij voorkeur met detergent) om het resterende aanwezige vuil maximaal los te weken, 

3. nat reinigen van de stal (bodem, muren, plafond, inrichting) onder hoge druk om alle vuil te verwijderen. Deze stap zal veel sneller en efficiënter zijn als er een goede inweekfase aan voorafgegaan is,

4. uitdrogen van de stallen om te voorkomen dat in de volgende stap (desinfectie) het desinfectiemiddel wordt verdund door resterend water,

5. desinfecteren van de stal om de concentratie van aanwezige micro-organismen verder te laten dalen (hierbij is het belangrijk dat het desinfectiemiddel overal wordt aangebracht (ook spleten, afvoerputjes, …),

6. opnieuw uitdrogen van de stal om te voorkomen dat resten van ontsmettingsproduct aanwezig blijven waar dieren mee in contact kunnen komen,

7. meten van de effectiviteit van de reiniging- en desinfectieprocedure aan de hand van een hygiënogram om de concentratie van resterende micro-organismen na te gaan.

Indien alle voorgaande stappen correct zijn uitgevoerd, is het niet verder noodzakelijk om een bijkomende leegstandperiode te voorzien (Luyckx, 2016).

Reinigen en desinfecteren moeten aanzien worden als twee aparte stappen. Elke stap heeft nood aan een specifiek chemische product, welke beter niet in contact kunnen komen met elkaar (Anonymous, 2002). Er moet steeds grote aandacht besteed worden aan het verwijderen van al het organisch materiaal tijdens het reinigingsproces aangezien organisch materiaal de gebruikte detergentia kunnen deactiveren. Bovendien zal de aanwezigheid van vet zorgen voor een bescherming van bacteriën en andere micro-organismen (Böhm, 1998; Anonymous, 2002).

Hygiënogram

Correcte reiniging en desinfectie is niet altijd evident binnen een varkensbedrijf. Om de efficiëntie van het reinigingsprotocol te evalueren, kan er gebruik gemaakt worden van een hygiënogram. Om een hygiënogram te kunnen opstellen, worden er stalen genomen door middel van RODAC-plaatjes op alle mogelijke oppervlakten binnen het bedrijf. Via deze plaatjes wordt nagegaan of er nog veel kiemresten (totale aërobe flora) aanwezig zijn na de reiniging en ontsmetting van de bedrijfsgebouwen (Vangroenweghe et al., 2009a; Vangroenweghe et al., 2009b; Luyckx et al., 2015). Deze kiemresten (bacteriële verontreiniging) worden gemeten en gekwantificeerd en de resultaten hiervan worden uitgedrukt in kolonievormende eenheden (kve of cfu) (Vangroenweghe et al., 2009a; Vangroenweghe et al., 2009b).

Agar contactplaatjes (zoals RODAC-plaatjes) worden vaak gebruikt als standaardevaluatie voor reiniging en desinfectie, maar in feite kan alles nog beter geëvolueerd worden door enumeratie van bacteriën via swabs (Luyckx et al., 2015).

Dit is het hygiënogram scoringssysteem voor varkensbedrijven (Anonymous, 2017):

Hygiënogram met score

Laarzenwassers en ontsmettingsbaden

Om de verspreiding van pathogenen tussen de verschillende afdelingen of compartimenten via schoeisel te verhinderen, kunnen er laarzenwassers en ontsmettingsbaden geplaatst worden. Indien ontsmettingsbaden niet juist worden gebruikt en onderhouden, dan zijn ze louter geldverspilling en kunnen ze zelfs een mogelijke transmissieroute vormen voor infectieuze kiemen (Vangroenweghe et al., 2009a).

Een efficiënte desinfectie wordt enkel bekomen indien de laarzen eerst mechanisch gereinigd worden door middel van laarzenborstels of laarzenwassers om al het zichtbaar vuil of al de vasthangende mest te verwijderen. Vervolgens worden de laarzen in een visueel schone oplossing met desinfectiemiddel geplaatst. Het protocol voor een doeltreffende desinfectie moet de concentratie en tijdsduur implementeren zoals aangegeven staat op de gebruiksaanwijzing van het desinfectans (Amass et al., 2000). Het ontsmettingsmiddel in de baden moet op regelmatige tijden ververst worden, zeker op het moment dat de vloeistof zichtbaar vuil is geworden aangezien direct contact met organisch materiaal zorgt voor een snelle inactivatie van de ontsmettende werking (Vangroenweghe et al., 2009a).

Bioveiligheid in landbouw en visserij